Artikels & samenvattingen
Op deze pagina vind je een overzicht van kernartikels rond ouderverstoting. Klik op “toon meer” voor de uitgebreide samenvatting. Download enkel beschikbaar voor artikels die vrij beschikbaar zijn.
Als ouders en kinderen elkaar niet meer zien: beleidsadvies inzake contactbreuken tussen ouders en kinderen na beëindigde partnerrelaties
Korte samenvatting: Beleidsadvies van het Platform Kindermishandeling over hoe contactbreuken tussen ouders en kinderen na scheiding kunnen worden voorkomen en hersteld, met nadruk op preventie, vroegtijdige detectie, multidisciplinaire samenwerking en het belang van het kind.
Toon meer
Context & doel
Dit beleidsadvies werd in januari 2023 opgesteld in opdracht van het Platform Kindermishandeling en het FOD Justitie. Het doel is een geïntegreerde aanpak te formuleren voor situaties waarin kinderen na een beëindigde partnerrelatie het contact met één of beide ouders verliezen. Contactbreuk wordt beschouwd als een vorm van emotionele kindermishandeling die ernstige gevolgen heeft voor het welzijn en de ontwikkeling van het kind. Het rapport bouwt verder op de inzichten van Bastaits en Pasteels (2022) uit Ik zie je niet … maar wel graag en op het adviesrapport van het Nederlandse Expertteam Ouderverstoting (2021).
Methode
Het advies is gebaseerd op een uitgebreide literatuurstudie, expertvergaderingen en praktijkvoorbeelden uit het werkveld (jeugdzorg, magistratuur, politie, CAW, hulpverlening). Daarnaast werden Belgische pilootprojecten geanalyseerd, zoals het ouderlijk consensusmodel (Dinant, Gent), opvolgkamers (Antwerpen) en trajectkeuzebegeleiding (Leuven, Limburg).
Belangrijkste bevindingen
- Een contactbreuk na scheiding is relatief zeldzaam maar ingrijpend: 6,1% van de vaders en 1,0% van de moeders verliest contact met hun minderjarig kind, vaker bij oudere kinderen en vaders:.
- De problematiek is complex en vraagt een gelaagde, multidisciplinaire aanpak waarin preventie, begeleiding en juridische opvolging geïntegreerd zijn.
- Professionals signaleren een gebrek aan afstemming en duidelijkheid tussen justitie en hulpverlening, en pleiten voor vroegdetectie en gespecialiseerde trajectbegeleiding.
Implicaties
Het rapport formuleert meer dan honderd aanbevelingen. Belangrijke voorstellen zijn onder meer: versterking van de rol van de familierechter, verplichte trajectkeuzebegeleiding bij echtscheiding, sensibilisering van leerkrachten en artsen voor signalen van contactverlies, en opleiding van advocaten en bemiddelaars in meerpartijdige conflictbemiddeling.
Conclusies
Het Expertteam concludeert dat contactverlies tussen ouders en kinderen na scheiding een ernstig en structureel probleem vormt dat beschouwd moet worden als een vorm van psychische kindermishandeling. Preventie, samenwerking en herstelgericht beleid zijn cruciaal. Vlaanderen wordt aanbevolen een structureel overlegorgaan op te richten voor hoogconflictueuze scheidingen en contactbreuken.
Het verdeelde kind: literatuuronderzoek omgang na scheiding
Korte samenvatting: Dit rapport levert een overzicht van sociaal-wetenschappelijke literatuur over omgangsregelingen na scheiding en de ervaringen en uitkomsten voor kinderen.
Toon meer
Context & doel
Het rapport werd opgesteld in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming en beoogt inzicht te geven in de stand van onderzoek rond kinderen, ouders en omgangsregelingen na echtscheiding in Nederland.
Methode
Er werd een systematische literatuurstudie uitgevoerd op basis van meer dan 200 onderzoeken over echtscheiding, omgangsregelingen en de gevolgen daarvan voor kinderen.
Belangrijkste bevindingen
- Kinderen uit gezinnen met scheiding hebben gemiddeld wat meer risico op problemen dan kinderen uit intacte gezinnen — maar de variatie is groot.
- Regelmatige omgang met de niet-resident ouder hangt samen met betere uitkomsten, maar de kwaliteit van de omgang is belangrijker dan de frequentie alleen.
- Conflictniveaus tussen ouders, woonafstand, leeftijd van kinderen en co-ouderschap zijn belangrijke modererende factoren op het welzijn van kinderen na scheiding.
Implicaties
Voor professionals betekent dit dat bij het opstellen van omgangs- of verblijfsregelingen beter gekeken moet worden naar de kwaliteit van de ouder-kindrelatie, de samenwerking tussen ouders en de praktische uitvoerbaarheid. Voor beleid betekent het dat ondersteuning en maatwerk nodig zijn om negatieve uitkomsten voor kinderen te beperken.
Conclusies
Het rapport concludeert dat omgangsregelingen na scheiding positieve potentie hebben maar geen garantie vormen voor goed welzijn van kinderen — contextfactoren zijn cruciaal. Er is voorgesteld om verder onderzoek uit te voeren naar specifieke vormen van verblijf en omgang mits aandacht voor moderatoren.
De bijzondere dynamiek van aanhoudende lichamelijke klachten (ALK) bij kindermishandeling: een gevalstudie
Korte samenvatting: In deze casestudie wordt onderzocht hoe aanhoudende lichamelijke klachten (ALK) bij een kind kunnen functioneren als signaal van onderliggende kindermishandeling.
Toon meer
Context & doel
De auteurs constateren dat ALK — lichamelijke klachten die langdurig aanhouden en functiebeperkend zijn — steeds vaker worden gesignaleerd bij kinderen en adolescenten. International cijfers wijzen op een prevalentie tussen circa 16,9 % en 54,7 % van ALK in de jeugdpopulatie. Binnen het onderzoekskader wordt verondersteld dat ALK in sommige gevallen een ‘functioneel signaal’ kan zijn van ernstige psychosociale stressoren, waaronder kindermishandeling, ouderlijk conflict of verwaarlozing. Het doel van het artikel is om via een single-case ontwerp inzicht te geven in de dynamiek van ALK bij een kind waarbij later kindermishandeling aan het licht kwam.
Methode
De studie gebruikt een enkel geval (een tienjarig meisje, pseudoniem “Nicole”) dat verwezen werd naar psychotherapie wegens ALK. Het dossier bevatte verslagen van psychotherapiesessies (in totaal 40 sessies over ongeveer vijf jaar) met kind en moeder. De auteurs analyseerden levenslijn, klachtenpatronen, narratieven rond lichamelijke klachten en onthullingen omtrent mishandeling.
Belangrijkste bevindingen
- Het kind kende meerdere episodes van ALK (zoals buik/hoofd/rugpijn, chronische vermoeidheid) over verschillende jaren, zonder dat een duidelijke medische verklaring werd gevonden.
- De ALK-episodes vielen samen met perioden van verhoogde psychosociale stress, waaronder wisselende gezinsregeling, verminderde ouderlijke steun en geheimhouding omtrent gebeurtenissen.
- Tijdens de therapie kwam geleidelijk naar boven dat kindermishandeling een rol speelde — de ALK fungeerden in hindsight als signalen en toegangspoorten tot het narratief van het kind.
Implicaties
Voor clinici en hulpverleners betekent dit dat bij kinderen met ALK – zeker wanneer medische verklaring ontbreekt en psychosociale stressoren aanwezig zijn – alertheid geboden is voor onderliggende mishandeling of verwaarlozing. Het artikel benadrukt het belang van het integreren van een biopsychosociaal perspectief en van samenwerking tussen medisch, psychologisch en jeugdhulpdomein.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat ALK mogelijk dienen te worden gezien als niet-louter medische klachten maar als signalen in een bredere context van kindveiligheid en psychosociale stress. Tegelijk wordt benadrukt dat het hier om een single case gaat: generaliseerbaarheid is beperkt, en er is nood aan longitudinaal, systematisch onderzoek met grotere steekproeven en heldere meetinstrumenten.
Adviesrapport Expertteam Ouderverstoting/Complexe Omgangsproblematiek
Korte samenvatting: Dit rapport bevat de conclusies en aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe Omgangsproblematiek over de aanpak van situaties waarin na scheiding sprake is van contactverlies of -dreiging daarvan tussen kind en ouder.
Toon meer
Context & doel
Het rapport is gepubliceerd in januari 2021 op verzoek van de minister van Rechtsbescherming in Nederland. Het behandelt – onder de noemer ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek – hoe kinderen, ouders en professionals geconfronteerd worden met contactverlies na scheiding, wat de knelpunten zijn in de bestuurlijke en maatschappelijke aanpak, en welke concrete maatregelen kunnen helpen.
Methode
Het rapport is gebaseerd op literatuurstudie, consultatie van ervaringsdeskundigen (ouders en kinderen), en analyse van interventies in de praktijk. Ook zijn enquêtes en focusgroepen ingezet om de beleving en knelpunten in kaart te brengen.
Belangrijkste bevindingen
- Er is vaak sprake van langdurige, complexe interactiedynamieken waarbij contactverlies geen enkelvoudige oorzaak kent.
- Het huidige stelsel van recht, zorg en hulpverlening functioneert niet optimaal voor vroegtijdige signalering en gezamenlijke regie bij complexe omgangsproblematiek.
- Kinderen en vervreemde ouders ervaren onvoldoende zichtbare stem en middelen in het proces van contactverlies en herstel.
Implicaties
Het rapport adviseert onder andere het inzetten van een «specialist contactverlies», het versterken van samenwerking tussen recht, zorg en gemeente, en aandacht voor kennisontwikkeling en preventie.
Conclusies
Het Expertteam concludeert dat contactverlies tussen ouder en kind na scheiding een ernstig maatschappelijk probleem is dat vraagt om een systeembrede aanpak. Het rapport sluit af met meer dan honderd aanbevelingen op het gebied van preventie, interventie en handhaving.
Het Oudererstotingssyndroom (PAS) in Nederland
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt hoe het begrip Parental Alienation Syndrome (PAS) toepasbaar is in Nederlandse echtscheidingssituaties, welke mate van contactverlies voorkomt en hoe experts de aanwezigheid van PAS beoordelen.
Toon meer
Context & doel
Het concept PAS werd vanuit de VS geïntroduceerd in de Nederlandse scheidings- en omgangsrechtpraktijk. In dit artikel richten Spruijt, de Goede en van der Valk zich op de vraag hoe vaak en in welke vorm PAS in Nederland voorkomt, én hoe divorce-experts hierover denken.
Methode
Twee vragenlijstonderzoeken werden in Nederland uitgevoerd: één onder scheidingsexperts (vooral jeugdzorg, familierecht) en één onder non-resident ouders. In totaal werkten 138 respondenten mee. De auteurs voerden factoranalyse uit op de gegevens om de achterliggende dimensies van PAS-gedrag in kaart te brengen.
Belangrijkste bevindingen
- Ongeveer 20% van de kinderen na scheiding had geen enkel contact met de niet-resident ouder — dit valt binnen het bereik van wat als extreme contactverlies wordt gezien.
- Van de respondenten beoordeelt ongeveer 58% dat PAS nauwelijks of niet voorkomt in Nederland; 42% zag dat het wel — in mildere vormen — voorkomt.
- Uit een factoranalyse kwamen verschillende onderliggende componenten naar voren, zoals het actief denigreren van de ouder, eenzijdige loyaliteit van het kind, en sterke afwijzing zonder gedetailleerde motivering.
Implicaties
De bevindingen suggereren dat professionals terughoudend moeten zijn met de directe toepassing van het PAS-concept in Nederland. Het vraagt om maatwerk, zorgvuldige diagnostiek en aandacht voor context — zoals ouder-conflict, veiligheid van het kind en systeemfactoren — eerder dan onmiddellijke labeling als ‘PAS’.
Conclusies
Spruijt et al. concluderen dat het fenomeen van contactverlies na scheiding zeker voorkomt, maar dat de term PAS in Nederland slechts beperkt, en vooral in milde vormen, wordt herkend. Ze benadrukken dat meer empirisch onderzoek nodig is om de geldigheid en praktische toepasbaarheid van het PAS-begrip in Nederlandse context te beoordelen.
Het ouderschapsonderzoek: een aanpak bij vechtscheidingen
Korte samenvatting: Dit rapport beschrijft het instrument ‘ouderschapsonderzoek’ als interventie bij hoogconflict-scheidingen (vechtscheidingen) en analyseert de opzet, resultaten en randvoorwaarden van inzet van dit instrument.
Toon meer
Context & doel
In Nederland blijken bij circa 10 % van de echtscheidingen situaties voor te komen die gekenmerkt worden als ‘vechtscheidingen’, waarbij kinderen ernstig gebaat zijn bij effectieve interventie. Het rapport van Kluwer (2013) onderzoekt de inzet van het ouderschapsonderzoek als middel om in zulke gevallen alsnog tot overeenstemming te komen of de rechter beter te informeren.
Methode
Het rapport baseert zich op evaluatiegegevens van de pilotfase van het ouderschapsonderzoek tussen 2008–2011, literatuurstudie en kwalitatieve gesprekken met raadsheren en gedragsdeskundigen.
Belangrijkste bevindingen
- In ongeveer de helft van de onderzochte gevallen bereikten ouders met behulp van het ouderschapsonderzoek (gedeeltelijke) overeenstemming.
- Het instrument blijkt vooral geschikt te zijn voor gezinnen met ernstiger conflictpatronen waarbij reguliere interventies minder toereikend zijn.
- Het rapport toont aan dat het ouderschapsonderzoek niet automatisch leidt tot een betere ouder-ouderrelatie, maar wél bijdraagt aan beter geïnformeerde rechterlijke beslissingen.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat rechters, gedragsdeskundigen en advocaten goede afstemming moeten hebben over wanneer het instrument adequaat is. Voor beleid is de boodschap dat het ouderschapsonderzoek een structureel onderdeel kan zijn in de aanpak van vechtscheidingen.
Conclusies
Kluwer concludeert dat het ouderschapsonderzoek een waardevolle interventie is bij hoog-conflicthuizen, maar dat vervolgonderzoek wenselijk is om effectiviteit, kosten-baten en procesoptimalisatie verder in kaart te brengen.
Ouderverstoting of -onthechting: als je tiener (tijdelijk) afstand neemt
Korte samenvatting: Het artikel bespreekt hoe de tijdelijke afstand die een tiener neemt van een ouder na een scheiding geïnterpreteerd kan worden — als proces van exploratie, loyaliteitsconflict of als signaal van ouderonthechting — en biedt handvatten voor ouders om dit spanningsveld te benaderen.
Toon meer
Context & doel
Op 25 april 2025 — de Internationale Dag van het Bewustzijn van Ouderverstoting — verschijnt dit artikel van Marijke Umans op het platform Mama Baas. Het richt zich op gezinnen die na een scheiding geconfronteerd worden met een tiener die (tijdelijk) afstand neemt van een ouder. De auteur wil ouders geruststellen dat afstand nemen niet automatisch betekent dat sprake is van permanente ouderverstoting of onthechting, en daarbij handvatten bieden om het contact te behouden of te herstellen.
Methode
Het artikel is geen empirisch onderzoek, maar een thematisch opgebouwd reflectief stuk op basis van praktijkverhalen, getuigenissen van tieners en ouders, alsook verwijzingen naar relevante deskundigen en literatuur. Omgevormd tot een toegankelijke blog-stijl voor ouders en professionals.
Belangrijkste bevindingen
- De afstand van een tiener hoeft niet direct te duiden op opzettelijke verstoting: het kan voortkomen uit identity-ontwikkeling, loyaliteitsconflicten of tijdelijk overbelast zijn in de scheidingsdynamiek.
- De andere ouder of diens invloed kan een rol spelen: opmerkingen, loyaliteitsdruk of stilzwijgend vermijden van contact kunnen tieners ertoe brengen zich terug te trekken.
- Voor de vervreemde ouder is de ervaring vaak gekenmerkt door intens verdriet, schaamte, onzekerheid en het gevoel van machteloosheid.
Implicaties
Ouders worden aangemoedigd om hun eigen emoties te erkennen en te reguleren, zonder die bij het kind neer te leggen. Het contact openhouden zonder druk, ruimte geven voor gesprek en het kind horen zijn belangrijke uitgangspunten. Ook het betrekken van hulpverleners of mediation kan zinvol zijn wanneer de situatie vastloopt.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat afstand nemen door een tiener vaak deel is van een complex proces en geen automatisch teken van blijvende ouderonthechting hoeft te zijn. Het blijft echter belangrijk om alert te zijn op signalen van onveiligheid of manipulatie. Beperking is dat het artikel geen kwantitatieve of longitudinale data biedt om de processen systematisch te toetsen.
(Dreigend) contactverlies tussen kind en ouders na scheiding – Memo
Korte samenvatting: Deze memo legt het begrip “(dreigend) contactverlies” tussen kind en ouder na scheiding bloot, benoemt signalen en systemische dynamieken, en biedt professionals handvatten voor vroegtijdige onderkenning en interventie.
Toon meer
Context & doel
In complexe scheidingen bestaat een aanzienlijk risico dat een kind het contact met één van de ouders (gedeeltelijk) verliest. De Raad voor de Kinderbescherming publiceerde deze memo (versie 0.2, oktober 2021) als intern ontwikkeldocument om haar medewerkers te ondersteunen bij de herkenning en aanpak van situaties waarin sprake is van ongegrond contactverlies of dreiging daarvan.
Methode
Het document is geen empirisch onderzoek maar een beleids- en praktijkhandreiking gebaseerd op literatuur, praktijkervaringen van jeugdbescherming en signalen uit dossiers. De memo belicht terminologie, procesbeschrijvingen, risicofactoren, detectoren van problematiek en normatieve uitgangspunten.
Belangrijkste bevindingen
- De Raad voor de Kinderbescherming kiest voor de term “(dreigend) contactverlies” en niet voor “ouderverstoting” of “oudervervreemding”, om het procesgericht en feitelijk te benaderen.
- Signalen die voorafgaan aan contactverlies omvatten onder meer repetitieve negatieve boodschappen over de andere ouder, uitsluiting van de ouder uit het gezinsnetwerk, infantiliserend vragen aan het kind, en loyaliteitsconflicten bij het kind.
- De memo benadrukt dat in dossiers waarin dit thema speelt de focus niet alleen op de ouder-kindrelatie ligt, maar op het geheel van opvoedingssysteem, ouderrelatie en netwerkfactoren.
Implicaties
Voor professionals betekent deze memo dat vroegsignalering cruciaal is en dat aandacht moet zijn voor zowel de context van het kind als de interactie tussen ouders. Het document moedigt samenwerking over ketenpartners heen aan (rechterlijk, jeugdbescherming, hulpverlening) en vraagt om heldere rapportage waarin de dynamiek en het perspectief van het kind zichtbaar zijn.
Conclusies
De memo concludeert dat contactverlies tussen kind en ouder na scheiding een ontwikkelings- en rechtsbedreigende situatie kan zijn, waarvoor het noodzakelijk is maatwerk, procesbewaking en tijdige interventie. Het document vermeldt ook dat de kennis over effectiviteit van interventies nog beperkt is.
Het Parental Alienation Syndrome of contactbreuk tussen ouders en kind: een complexe en gelaagde relationele werkelijkheid
Korte samenvatting: Dit artikel geeft een systemisch en relationeel perspectief op het fenomeen ‘ouderverstoting’ (of ‘contactbreuk’) tussen ouder en kind na scheiding, waarbij het klassieke begrip Parental Alienation Syndrome kritisch wordt geplaatst.
Toon meer
Context & doel
In de context van toenemende aandacht voor vechtscheidingen en ouder-kindcontactproblemen na scheiding, onderzoekt het artikel door Wiewauters & Emmery de wijze waarop het begrip ‘Parental Alienation Syndrome’ (PAS) in de literatuur en praktijk wordt gebruikt en bekritiseerd. Het doel is om het fenomeen in een breder relationeel en systemisch kader te plaatsen en de complexiteit van contactbreuk tussen ouder en kind inzichtelijk te maken.
Methode
Het werk is gebaseerd op literatuurstudie, systemische denkkaders en analyse van gesprekken van kinderen en jongeren (waaronder chatgesprekken van de hulplijn Awel) in Vlaanderen over scheiding, ouder-kindrelaties en contactverlies.
Belangrijkste bevindingen
- Het begrip PAS/ouderverstoting wordt in de praktijk vaak te eenzijdig gehanteerd: het legt de nadruk op schuld en categorieën (verstotende ouder vs. verstoten ouder), terwijl de werkelijkheid relationeler en dynamischer is.
- Contactbreuk tussen ouder en kind na scheiding blijkt gekoppeld te zijn aan een complex samenspel van factoren: ouder-kindrelatie, ouderlijke samenwerking, netwerk, conflictpatronen, ontwikkelingsfase kind.
- Kinderen geven vaak aan dat hun afstand of weigering (‘geen contact’) niet primair bedoeld is als verstoting, maar eerder als mechanisme om te ontkomen aan spanningen, loyaliteitsconflicten of onveilige gezinsdynamieken.
Implicaties
Voor hulpverleners en professionals betekent dit dat interventies bij ouder-kindcontactverlies na scheiding niet alleen gericht moeten zijn op ‘herstel’ van contact, maar vooral op de versterking van relatie, context en netwerk. Het systemisch denken vraagt aandacht voor de wisselwerking tussen ouders, kind en bredere omgeving.
Conclusies
Wiewauters & Emmery concluderen dat het fenomeen contactbreuk zich niet eenvoudig laat vatten in het klassieke PAS-model en dat een genuanceerde, meervoudige en dynamische kijk noodzakelijk is. Het artikel pleit voor meer samenwerking tussen welzijn, justitie en netwerkactoren, en voor het centraal zetten van het kind in de proces- en interventieontwikkeling.
Ik zie je niet … maar wel graag: contact-breuk tussen ouder en kind na scheiding
Korte samenvatting: Deze publicatie onderzoekt contact-breuk tussen ouder en kind na scheiding vanuit het perspectief van meerdere actoren, met aandacht voor de context, oorzaken en interventies — met bijdragen van Lieve Cottyn en anderen.
Toon meer
Context & doel
Het boek “Ik zie je niet … maar wel graag. Contact-breuk tussen ouder en kind na scheiding” (2021) beoogt de complexiteit van ouder-kindcontactverlies na scheiding inzichtelijk te maken door empirisch onderzoek onder ouders, kinderen en hulpverleners. Er is speciale aandacht voor de dynamieken van verwijdering, loyaliteit, communicatie en hulpverlening.
Methode
De auteurs maken gebruik van een multi-method-opzet: kwantitatieve gegevens over de prevalentie en kenmerken van contact-breuk, gecombineerd met kwalitatieve interviews met ouders, kinderen en hulpverleners (multi-actorperspectief).
Belangrijkste bevindingen
- Contact-breuk tussen ouder en kind komt relatief weinig voor, maar is met name aanwezig bij jongvolwassen kinderen en vaker tussen vader en kind dan moeder en kind.
- De context van scheiding, nieuwe partnerrelaties, lage ouder-coöperatie en hoge conflictniveaus blijkt sterk samen te hangen met het risico op contact-breuk.
- Hulpverleners ervaren een gebrek aan expliciete visie en methodiek bij het begeleiden van contact-breuk en ouders voelen zich vaak onvoldoende gehoord in het hulptraject.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat hulpverleners nadrukkelijk aandacht moeten hebben voor de ouder-kindrelatie los van ouder-ouderconflict, voor erkenning van de positie van vervreemde ouder én voor hulpverlening op maat in plaats van standaardoplossingen. Voor beleid ligt de opdracht in het versterken van kennis over contact-breuk en het promoten van interventies voor zowel preventie als herstel.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat contact-breuk een veelzijdig en contextgevoelig fenomeen is, dat geen eenvoudige oorzaak-gevolgrelaties kent.
Aanpak bij complexe scheidingen
Korte samenvatting: Dit eindrapport biedt een handreiking voor professionals in de jeugdbescherming bij de begeleiding van gezinnen met complexe scheiding- en vechtscheidingsproblematiek.
Toon meer
Context & doel
In de Nederlandse jeugdhulppraktijk neemt de complexiteit van scheidingen toe: conflicten tussen ouders kunnen leiden tot escalatie, betrokkenheid van meerdere trajecten en risico’s voor de ontwikkeling van minderjarige kinderen. Het rapport ‘Aanpak bij complexe scheidingen’ – uitgegeven door Jeugdzorg Nederland – beoogt professionals in de jeugdbescherming (gecertificeerde instellingen) een methodische leidraad te bieden voor de procesbegeleiding van dergelijke gezinnen.
Methode
Het rapport bevat een combinatie van theoretische onderbouwing, werkzame bestanddelen en een geordend werkproces. Het beschrijft de visie en uitgangspunten, gevolgd door een methodische uitwerking van professioneel handelen en een stapsgewijs werkproces voor situaties van complexe scheiding. Er wordt geen kwantitatief primair onderzoek gepresenteerd, maar een handreiking gebaseerd op ervaringen en literatuur over praktijkproblematiek.
Belangrijkste bevindingen
- Begeleiding van gezinnen met complexe scheidingen vraagt om expliciete aandacht voor de ouder-relatie, de ouder-kindrelaties en de gevolgen voor kinderen.
- Professioneel methodisch handelen is gebaat bij een heldere structuur: visie & uitgangspunten, werkzame bestanddelen zoals coördinatie, risicosignalering, samenwerking en interventie, gecombineerd met stapsgewijs werkproces.
- Er is impliciet een noodzaak tot maatwerk: standaardmodellen voldoen niet gezien de diversiteit in casussen (conflictniveau, veiligheid, oudercapaciteit, kindfactoren).
Implicaties
Voor professionals betekent dit dat zij niet alleen de jeugdbeschermingsmaatregelen implementeren, maar actief moeten samenwerken met ouders, kinderen en betrokken netwerken op basis van een coherent procesmodel. Voor beleid impliceert het dat gemeenten en gecertificeerde instellingen duidelijke werkafspraken en ketensamenwerking moeten inrichten voor deze specifieke casuïstiek.
Conclusies en beperkingen
Het rapport concludeert dat een specifieke richtlijn voor complexe scheidingen waardevol is voor de praktijk van jeugdbescherming en begeleiding. Tegelijk erkent het rapport dat empirisch onderzoek naar effectiviteit van de voorgestelde aanpak ontbreekt, waardoor de aanbevelingen vooral gebaseerd zijn op praktijkinzichten en literatuur. Het betreft dus een handreiking, geen evaluatief onderzoeksrapport met uitkomsten over effectiviteit.
Omgangsregeling tussen ouders na scheiding – Eindrapport
Korte samenvatting: Literatuuronderzoek naar de voor- en nadelen van een wettelijk uitgangspunt voor een min of meer 50/50-verdeling van zorgrechten en –plichten na scheiding, met focus op het welbevinden van kinderen en ouders.
Toon meer
Context & doel
In Nederland werd in 2018 een motie ingediend door een kamerlid van de ChristenUnie, welke vroeg te onderzoeken of bij echtscheiding het uitgangspunt zou moeten zijn dat de zorgrechten en –plichten in beginsel gelijk verdeeld worden over beide ouders, met de mogelijkheid voor afwijking door ouders of rechter. Het rapport van Regioplan Beleidsonderzoek (nummer 19164) beoogt op basis van internationaal literatuuronderzoek inzicht te geven in de vraag of zo’n wettelijk uitgangspunt de belangen van kinderen en ouders na scheiding bevordert.
Methode
Er is gekozen voor een stapsgewijze analytische opzet met drie hoofdstappen. Stap 1 bracht de verschillen in welzijn in kaart tussen scheidingsgezinnen met co-ouderschap (minstens ~30% tijd bij elke ouder) en gezinnen zonder co-ouderschap. Stap 2 onderzocht of de gevonden verschillen verklaard konden worden door het co-ouderschapsmodel zelf of door selectie-effecten (kenmerken van ouders/gezinnen die kiezen voor co-ouderschap). Stap 3 betrok ervaringen uit landen (onder andere Zweden, België, Australië) waar co-ouderschap of gelijk verdeelde zorg al wettelijk was ingevoerd, om lessen te trekken voor beleid.
Belangrijkste bevindingen
- Er is in de literatuur een aantal positieve verbanden gevonden: kinderen in co-ouderschapsarrangementen rapporteren over het algemeen hoger welzijn, minder emoties- of gedragsproblemen, betere relaties met beide ouders; ouders in co-ouderschapsarrangementen kunnen een meer evenwichtige taakverdeling ervaren.
- Echter, er is geen overtuigend bewijs voor een causaal verband dat een wettelijk uitgangspunt van 50/50-verdeling automatisch tot betere uitkomsten leidt; vaak spelen selectie-effecten een belangrijke rol (ouders die kiezen voor co-ouderschap hebben vaak al betere samenwerking).
- Landen die een wettelijk uitgangspunt voor gelijk verdeelde zorg instelden, laten zien dat zonder maatwerk én zonder aandacht voor context (zoals conflict, communicatie, woonafstand, kindleeftijd) er risico’s zijn op instabiliteit of nadelige uitkomsten.
Implicaties
Voor professionals en beleidsmakers betekent dit dat hoewel co-ouderschap en gelijke zorgverdeling ontwikkelingen zijn waar positieve aspecten aan kleven, het invoeren van een wetgevend ‘one size fits all’ 50/50-model niet zonder meer te rechtvaardigen is. Belangrijk is dat bij het vaststellen van een omgangs- of zorgregeling maatwerk wordt geleverd, rekening houdend met de individuele situatie van ouders en kinderen. Interventies gericht op samenwerking, communicatie en de kwaliteit van de ouder-kindrelaties zijn essentieel.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat de literatuur geen directe of indirecte argumenten levert voor de aanbeveling van een wettelijk uitgangspunt van gelijk verdeelde zorgrechten en –plichten in alle gevallen. Wel blijkt dat co-ouderschapsregeling onder gunstige omstandigheden (lage conflictgraad, goede ouderrelatie, praktische uitvoerbaarheid) gepaard kan gaan met hogere welzijnsuitkomsten voor kinderen en ouders. Beperkingen van het onderzoek zijn onder andere het feit dat het een literatuurstudie is en dus afhankelijk van de kwaliteit en context van bestaande onderzoeken; daarnaast is er weinig longitudinaal onderzoek en weinig aandacht voor complexe scheidingssituaties met veel conflict of onveiligheid.
Sporen van ouderverstoting in het SiV-onderzoek
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt aan de hand van de grootschalige multi-actorstudie Scheiding in Vlaanderen – SiV de prevalentie van het vermoeden van ouderverstoting na scheiding in Vlaanderen en de samenhang met kenmerken van het scheidingsproces.
Toon meer
Context & doel
In Vlaanderen blijft het inzicht in ouders en kinderen die na een echtscheiding geen contact (meer) hebben — en daarbij mogelijk sprake is van ouderverstoting — onderbelicht. De auteurs willen bijdragen aan dit onderzoeksveld door vanuit de SiV-studie na te gaan: (1) wat is de prevalentie van het vermoeden van ouderverstoting, en (2) hangt het vermoeden samen met kenmerken van het scheidingsproces (zoals conflict, leidentijd, communicatie)?
Methode
Gegevens werden gebruikt van ouders (n = 1 172) en kinderen (n = 499) uit de SiV-studie. Eerst werden bivariate analyses uitgevoerd om de prevalentie van het vermoeden van ouderverstoting te bepalen bij ouders en kinderen. Vervolgens werd een multiple correspondence analysis (MCA) gebruikt om de samenhang te onderzoeken tussen het vermoeden en kenmerken van het scheidingsproces.
Belangrijkste bevindingen
- Het vermoeden van ouderverstoting komt slechts bij een relatief kleine groep voor.
- Het blijkt vaker voor bij vaders dan bij moeders — zowel wat betreft het ontbreken van contact als het vermoeden van ouderverstoting. Kinderen rapporteren hogere percentages dan ouders.
- Het vermoeden is geassocieerd met een problematisch scheidingsproces (bijvoorbeeld conflict, slecht gecommuniceerd, abrupt verloop).
Implicaties
Voor de praktijk betekenen deze bevindingen dat in elke scheiding niet alleen het contactverlies afzonderlijk, maar ook het procesverloop (conflict, communicatie, betrokkenheid) aandacht moet krijgen. Professionelen (rechters, hulpverleners, mediators) dienen alert te zijn op signalen van ouderverstoting in de context van een disfunctioneel scheidingsproces.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat ouderverstoting — of ten minste sterke aanwijzingen daarvoor — wel aanwezig is in Vlaanderen, maar eerder beperkt in omvang. Tegelijk is er nood aan verder onderzoek met verfijnde meetinstrumenten en longitudinale data. Een belangrijke beperking is dat het hier gaat om een vermoeden (geen diagnosestelling) en dat selectiviteit in de steekproef (vooral kinderen via ouders) de resultaten kan beïnvloeden — ouders die geen contact meer hebben met hun kind waren mogelijk minder geneigd deel te nemen, waardoor de percentages een onderschatting kunnen zijn.
Parental Alienation Syndrome of contactbreuk : Waarom uit het oog niet uit het hart is. Kinderen verst(r)ikt in verbinding.
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt de kwetsbare positie van kinderen bij contactbreuk in de context van ouderverstoting (PAS) en bespreekt hoe betekenisgeving en ontwikkelingsleeftijd hierbij een rol spelen.
Toon meer
Context & doel
Het artikel richt zich op kinderen die te maken krijgen met contactbreuk of ouderverstoting (Parental Alienation Syndrome, PAS) na ouderlijke scheiding of in samengesteld gezin. De auteurs vertrekken uit een postmoderne visie op werkelijkheid waarbij betekenisgeving binnen relaties centraal staat, en houden expliciet rekening met de ontwikkelingsleeftijd van kinderen. Doel is te onderzoeken hoe kinderen ervaren dat hun verbinding met beide ouders onder druk komt, en hoe de omgang met contactverlies en verstikking in verbinding verloopt.
Methode
De onderzoekers analyseerden 60 chatgesprekken van kinderen en jongeren met de hulplijn Awel (Vlaanderen) over de scheiding van hun ouders en het leven in een samengesteld gezin. Het kwalitatieve materiaal werd geïnterpreteerd vanuit het conceptuele kader van PAS en contactbreuk, met aandacht voor betekenisgeving en ontwikkeling.
Belangrijkste bevindingen
- Kinderen ervaren een gevoel van isolatie en verwarring wanneer contactbreuk optreedt, omdat de verbinding met de andere ouder wordt belemmerd.
- De wijze waarop kinderen betekenis geven aan de situatie — hun loyaliteit, hun positie tussen ouders — blijkt bepalend voor hoe zij omgaan met verlies en contactstoornis.
- Er is een nadrukkelijke behoefte aan een sterker actorschap van kinderen zelf, en aan betere samenwerking tussen welzijns- en justitieactoren om contactverlies en ouderverstoting adequaat aan te pakken.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit onder andere: vroegtijdige signalering van contactbreuk, ondersteuning van kinderen in hun eigen positie (“ik tel”-gevoel), en integratie van kinderen als participerende actoren in interventies. Verder is er nood aan interdisciplinaire samenwerking tussen hulpverlening, juridische actoren en gezinssystemen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat contactbreuk in het kader van ouderverstoting een complexe en vaak onderbelichte dynamiek is, waarbij kinderen significant lijden onder de verlieservaring en de verstikking van hun verbinding met ouders. Tegelijk wijzen zij op beperkingen: de studie is gebaseerd op chatgesprekken (zelfselectie), en de generaliseerbaarheid is beperkt. Verdere longitudinale en kwantitatieve studies zijn gewenst.
Gevangen in hoog conflict na scheiding – De worsteling voor een constructieve houding in een destructief veld
Korte samenvatting: In dit artikel analyseert Cottyn hoe ouders en hun netwerk verstrikt raken in langdurige hoge conflicten na een scheiding en onderzoekt zij hoe hulpverleners een constructieve houding kunnen aannemen te midden van destructieve dynamieken.
Toon meer
Context & doel
Het artikel onderzoekt situaties waarbij ouders na een scheiding verzeild raken in een toestand van hoog conflict — een situatie gekenmerkt door intense, langdurige strijd, wantrouwen en escalerende interacties. Cottyn stelt dat in dergelijke gevallen niet alleen de twee ouders aan het vechten zijn, maar vaak hele netwerken betrokken raken, waardoor het conflictverloop complexer wordt en ingrijpende gevolgen heeft voor kinderen, ouders en hulpverleners.
Methode
Het artikel is gebaseerd op systeemtheoretische reflectie en empirische gegevens uit het kader van het interdisciplinair project voor de optimalisatie van scheidingstrajecten (IPOS). Cottyn presenteert casuïstiek, interventieobservaties en een analyse van interactiepatronen binnen het netwerk rond conflicterende ex-partners.
Belangrijkste bevindingen
- Hoog conflict na scheiding ontstaat vaak wanneer het netwerk van ouders – familie, vrienden, professionele hulpverlening – zich mee schuurt in de slachtoffer- vs daderdiscours, waardoor er twee ‘werelden’ ontstaan.
- Hulpverleners vervallen soms in polariserende rollen of ondersteunen onbewust escalatie door partijen te bevestigen in hun strijd in plaats van te de-escaleren.
- Het ontwikkelen van een constructieve houding vereist reflectie op rollen, het netwerk, eigen interventiestijl én de bereidheid om te focussen op de ouder-kindrelaties en niet enkel op de partnerstrijd.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat hulpverleners, mediators en therapeuten hun rollen kritisch moeten bevragen: versterken zij conflicten of ondersteunen zij uitspraken die escalatie in de hand werken? Het artikel pleit voor interventies die de transitie naar twee sologezinnen begeleiden, het netwerk stabiliseren en de focus terugbrengen naar het welzijn van het kind en de kwaliteiten van iedere ouder.
Conclusies en beperkingen
Cottyn concludeert dat hoog conflict na scheiding niet primair een juridisch of logistiek probleem is, maar een relationeel-systemisch fenomeen dat vraagt om systemische en langdurige ondersteuning. Ze erkent dat het artikel zich baseert op geselecteerde casuïstiek en dat grootschalige kwantitatieve studies ontbreken. De transfer naar verschillende culturele of nationale contexten dient voorzichtig te gebeuren.
Als contact niet vanzelfsprekend is na scheiding
Korte samenvatting: Verkennend onderzoek naar passende hulp en ondersteuning wanneer contact tussen een kind en één ouder na scheiding niet in het belang van het kind is. De auteurs benadrukken veiligheid, het pedagogisch belang en de stem van het kind boven een automatische inzet op omgang.
Toon meer
Context & doel
Het rapport behandelt situaties waarin kinderen na scheiding (tijdelijk) geen contact willen met één van de ouders. Het doel is te verkennen welke hulp en ondersteuning passend zijn wanneer contact niet veilig of niet in het belang van het kind is. De auteurs plaatsen het debat over “contact met beide ouders” in een bredere pedagogische en juridische context en introduceren het begrip geblokkeerde ouder-kindrelaties als werkterm om de complexiteit te vatten.
Methode
Combinatie van literatuuronderzoek, casusonderzoek en groepsgesprekken met professionals uit jeugdhulp, justitie en aanverwante sectoren. De analyse richt zich op veiligheid, kindperspectief, besluitvorming en randvoorwaarden voor passende interventies in de keten.
Belangrijkste bevindingen
- Contact met beide ouders is alleen wenselijk als het veilig genoeg is en ouders “goed genoeg” kunnen opvoeden; aanhoudende onveiligheid en conflicten wegen zwaarder dan het formele omgangsrecht.
- De term geblokkeerde ouder-kindrelaties helpt om zonder vooringenomenheid oorzaken van contactverlies te onderzoeken en maatwerkafspraken te maken, inclusief de mogelijkheid van (tijdelijke) contactpauze.
- De stem van het kind komt in juridische trajecten vaak onvoldoende tot zijn recht; vroegtijdig, herhaald en zorgvuldig kindgesprek is nodig, evenals betere ketenkennis en afstemming tussen hulpverlening en rechtspraak.
Implicaties
Beleidsmatig is meer ruimte nodig voor het pedagogische belang van veiligheid en stabiliteit, boven een automatische focus op omgangsrealisatie. Praktijkimplicaties zijn o.a. vroegsignalering, differentiële diagnostiek van contactproblemen (veiligheid, dynamiek, oudercapaciteiten), consequente weging van kindsignalen en werkzame communicatie- en besluitvormingsmethoden binnen de keten.
Conclusies
Een generieke “contact tenzij”-benadering schiet tekort in complexe en onveilige situaties. Maatwerk, veiligheid en het kindperspectief moeten leidend zijn; soms is (tijdelijk) geen contact het minst schadelijke alternatief. Beperkingen van het onderzoek zijn de verkennende opzet en het beperkte aantal casussen; vervolgonderzoek naar jonge kinderen en naar vertaling van buitenlandse good practices is gewenst.
Ouderverstoting. Middelen voor nader praktijkgericht onderzoek naar verheldering van een collectieve blinde vlek
Korte samenvatting: In deze bijdrage pleiten de auteurs voor systematisch praktijkgericht onderzoek naar het fenomeen ouderverstoting om het als maatschappelijke én hulpverleningsvraagstuk beter te herkennen en te interveniëren.
Toon meer
Context & doel
De auteurs signaleren dat ouderverstoting — ofwel de afwijzing van een ouder door het kind zonder duidelijke valide reden — vaak een ‘collectieve blinde vlek’ vormt in hulpverlening, rechtspraak en wetenschap. Ze willen met hun blog-bijdrage bijdragen aan de erkenning van dit fenomeen en aan het bespreekbaar maken van middelen die verder onderzoek en interventie mogelijk maken.
Methode
Het betreft geen empirisch kwantitatief onderzoek, maar een essayistische/blogstijl oproep waarbij de auteurs reflecteren op hun praktijkervaringen, collegiale expertise en literatuurverwijzingen. Ze benoemen mogelijke onderzoekslijnen, aandachtspunten en praktische vragen die relevant zijn voor onderzoekers, hulpverleners en beleidsmakers.
Belangrijkste bevindingen
- Er is een gebrek aan gedegen, praktijkgericht onderzoek naar ouderverstoting, wat het lastig maakt om betrouwbare interventies op te zetten.
- Ervaringskennis – zowel van ouders, kinderen als professionals – verdient een prominentere plaats naast academisch onderzoek.
- Vroegtijdige herkenning van signalen en meer systematische samenwerking tussen hulpverlening, rechtspraak en wetenschap kunnen de kans op effectieve interventie vergroten.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat hulpverleners alert dienen te zijn op tekenen van ouderverstoting en open staan voor interdisciplinaire samenwerking. Voor beleid en wetenschap ligt er een uitdaging om onderzoeksmethoden te ontwikkelen die aansluiten bij de complexiteit van het fenomeen en de dynamiek tussen kind, ouder(s) en systeem.
Conclusies
De auteurs concluderen dat ouderverstoting als fenomeen aandacht verdient vóórdat het uitmondt in hardnekkige contactverlies-situaties. De blog roept op tot verdere exploratie van betrouwbare middelen voor signalering, interventie en onderzoek. Beperking is dat het geen empirisch onderzoek betreft en dat publicatie vooral een oproep is.—het legt daarmee de basis voor vervolgonderzoek, niet de resultaten van dat onderzoek zelf.
Over waarheidsvinding en onjuiste veronderstellingen
Korte samenvatting: Reactie op de kritiek van Corine de Ruiter op het programma ‘Kinderen uit de Knel’, waarin de auteurs misverstanden rond waarheidsvinding, neutraliteit en veiligheid in complexe scheidingssituaties bespreken.
Toon meer
Context & doel
Dit artikel vormt een repliek op de kritische beschouwing van De Ruiter (2015) over het programma ‘Kinderen uit de Knel’ (KuK). Van Lawick en Visser, de ontwikkelaars van het programma, willen verduidelijken welke uitgangspunten en doelen KuK hanteert, en misverstanden corrigeren over de rol van therapeutische neutraliteit, veiligheid en waarheidsvinding.
Methode
De auteurs geven een theoretische en klinische toelichting op hun systemisch-contextuele benadering. Ze bespreken concrete werkwijzen in KuK, zoals het parallel werken met ouders en kinderen, groepsdynamiek, en het vermijden van partijdigheid. De reflectie is gebaseerd op praktijkervaring en eerdere onderzoeksbevindingen over gezinnen in vechtscheiding.
Belangrijkste bevindingen
- KuK streeft niet naar waarheidsvinding in juridische zin, maar naar het creëren van ruimte voor dialoog en erkenning van perspectieven, wat kan bijdragen aan de-escalatie.
- Veiligheid is geen statische voorwaarde maar een dynamisch proces dat mede binnen de groepssetting wordt bevorderd door transparantie en samenwerking tussen ouders en professionals.
- Het programma sluit niet uit dat er sprake is van geweld, maar vraagt dat ernstige veiligheidszorgen eerst via passende instanties worden onderzocht voordat deelname wordt overwogen.
Implicaties
De auteurs benadrukken dat KuK geen alternatief is voor forensisch onderzoek of risicotaxatie, maar een behandelprogramma gericht op relationeel herstel bij gezinnen waar escalatie het functioneren van kinderen bedreigt. Ze pleiten voor samenwerking tussen therapeutische en juridische professionals om veiligheid en herstel te integreren.
Conclusies
De reactie verduidelijkt dat het programma Kinderen uit de Knel geen waarheidsvinding nastreeft, maar dialoog en gezamenlijke verantwoordelijkheid centraal stelt. Het artikel illustreert de spanning tussen therapeutische en juridische perspectieven in complexe scheidingscasuïstiek, en benadrukt de nood aan interdisciplinaire samenwerking en duidelijke triage.
Het programma Kinderen uit de knel in de knel
Korte samenvatting: Kritische notitie over het programma ‘Kinderen uit de Knel’, met nadruk op het belang van systematische veiligheidsinschatting en risicotaxatie bij vechtscheidingen. De auteur waarschuwt voor mogelijke averechts werkende effecten als partnergeweld en kindermishandeling onvoldoende worden meegewogen.
Toon meer
Context & doel
De notitie bespreekt de interventie ‘Kinderen uit de Knel’ (KuK) voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding. Doel is te toetsen in hoeverre de opzet en aannames van KuK aansluiten bij wetenschappelijke kennis over conflictscheidingen, partnergeweld en veiligheid van kinderen, en om te reflecteren op risico’s en randvoorwaarden voor inzet.
Methode
Kritische analyse op basis van literatuur en empirische bevindingen over prevalentie van (ex-)partnergeweld in vechtscheidingsgezinnen, valse beschuldigingen, en effecten van interventies. De auteur confronteert kernonderdelen van KuK (parallelle ouder- en kindergroepen, psycho-educatie, focus op co-ouderschap) met bevindingen over veiligheid en diagnostiek.
Belangrijkste bevindingen
- In circa de helft van vechtscheidingen is een geschiedenis van huiselijk geweld aanwezig; zonder gestructureerde veiligheidsbeoordeling en risicotaxatie kan behandeling averechts uitpakken.
- De aanname dat beschuldigingen van mishandeling vaak vals zijn, wordt niet ondersteund; bagatellisering van signalen door instanties en professionals komt voor.
- Een dominante focus op co-ouderschap kan de stem en veiligheid van het kind overschaduwen; individuele diagnostiek en hoor- en wederhoor van kinderen zijn essentieel.
Implicaties
Voor toepassing van KuK is een voorafgaande, systematische veiligheidsinschatting noodzakelijk (inclusief risicotaxatie van (ex-)partnergeweld en kindermishandeling). Praktijken dienen kindveiligheid en -stem te prioriteren, en interventiekeuze af te stemmen op risicoprofiel in plaats van een uniforme groepsaanpak te hanteren.
Conclusies
‘Kinderen uit de Knel’ beoogt escalatie te doorbreken, maar in de huidige vorm kan de effectiviteit beperkt zijn wanneer geweld en dwang niet expliciet en gestructureerd worden onderzocht. De auteur pleit voor integratie van recente wetenschappelijke inzichten en best practices; de notitie is beschouwend van aard en geen effectstudie, wat de noodzaak onderstreept van robuust (langetermijn) effectonderzoek.
Geblokkeerde ouder-kindrelaties: visie op ouderverstoting vanuit Kinderen uit de Knel
Korte samenvatting: Dit visieartikel introduceert het begrip ‘geblokkeerde ouder-kindrelaties’ als alternatief voor termen als ouderverstoting of -vervreemding, en beschrijft interventies vanuit Kinderen uit de Knel. Doel is polarisatie te verminderen en kindgerichte herstelkansen te vergroten.
Toon meer
Context & doel
In het kader van complexe conflictscheidingen verliezen sommige kinderen (tijdelijk) contact met een ouder. De auteurs beargumenteren dat labels als ‘verstoting’ polariseren en onvoldoende recht doen aan de complexiteit. Zij stellen het neutralere kader ‘geblokkeerde ouder-kindrelaties’ voor, waarin herstel mogelijk blijft en waarin hulpverleners, ouders en netwerk gericht samenwerken aan stressreductie en relationeel herstel.
Methode
Conceptueel, praktijkgebaseerd overzicht vanuit de interventie Kinderen uit de Knel. De auteurs integreren klinische ervaringen, theoretische uitgangspunten (o.a. zes ‘keystones’) en relevante literatuur om uitgangspunten en handelingsmogelijkheden te onderbouwen.
Belangrijkste bevindingen
- ‘Geblokkeerde ouder-kindrelaties’ biedt een minder polariserend, dynamisch kader dan ‘ouderverstoting’ of ‘-vervreemding’ en laat ruimte voor de uiteenlopende verklaringen en uitkomsten.
- Effectieve hulp vraagt gelijktijdige aandacht voor attitude (relationeel-ethisch, niet veroordelend), gemeenschap (werken met groepen en netwerk) en kinderen (veiligheid en stressreductie in de ‘tussenruimte’).
- Procesgerichte pijlers—loslaten, doorbreken van destructieve patronen en veranderen door ervaren—ondersteunen veilige stappen naar (hernieuwd) contact waar mogelijk, met expliciete veiligheidschecks bij risico’s.
Implicaties
Professionals kunnen met dit kader diagnostiek en interventies minder beschuldigend en meer herstelgericht vormgeven. Het benadrukt samenwerking met beide ouders en hun netwerken, differentiële veiligheidsinschatting en het vermijden van dwang die hertraumatiserend kan werken.
Conclusies
Het artikel biedt een bruikbaar, evidence-informed denkkader om hardnekkige contactproblemen na scheiding te benaderen en polarisatie te verminderen. Beperkingen zijn het beschouwende karakter en het ontbreken van kwantitatieve effectmetingen; vervolgonderzoek naar effectiviteit en implementatie is aangewezen.
Het exen-dilemma: over onbedoelde schade na echtscheiding
Korte samenvatting: Groenhuijsen introduceert het ‘exen-dilemma’: hoe de focus op het conflict tussen ex-partners kinderen onbedoeld schaadt. Ze pleit voor een kindgerichte benadering die opvoedondersteuning en conflictde-escalatie centraal stelt.
Toon meer
Context & doel
Rondom (echt)scheiding ligt de aandacht vaak bij strijdende ouders, juridische procedures en verdelingskwesties. Dit artikel verkent hoe die focus kan leiden tot onbedoelde schade voor kinderen en beschrijft een alternatief kader waarin het ontwikkelingsbelang van het kind leidend is.
Methode
Conceptueel en praktijkgericht overzichtsartikel. De auteur integreert pedagogische inzichten, praktijkervaring en bestaande richtlijnen tot een helder betoog met handelingsprincipes voor professionals en ouders.
Belangrijkste bevindingen
- De dominante focus op ouderlijk conflict en ‘rechten’ van ouders vergroot stress en loyaliteitsdruk bij kinderen, met risico op ontwikkelingsschade.
- Kindgerichte doelen (veiligheid, rust, voorspelbaarheid en steun) geven richting aan keuzes over zorgverdeling, communicatie en hulpverlening.
- Vroegtijdige de-escalatie, duidelijke rollen van professionals en praktische afspraken over opvoeding verminderen de negatieve impact op kinderen.
Implicaties
Professionals horen consequent de belangen en behoeften van kinderen te expliciteren, interventies te richten op het verlagen van conflict en het versterken van opvoedvaardigheden, en samen te werken rond één plan. Ouders hebben baat bij concrete, kindgerichte afspraken in plaats van strijd over tijd en gelijk.
Conclusies
Het ‘exen-dilemma’ laat zien dat goedbedoelde inzet rond scheiding kan uitmonden in kinderonvriendelijke uitkomsten als het kindperspectief ontbreekt. Een systematische, ontwikkelingsgerichte en de-escalerende aanpak is nodig. Beperkingen: het betreft een beschouwend artikel zonder effectmeting; verdere evaluatie van implementatie wordt aanbevolen.
Theoretisch fundament bij de aanpak van complexe scheidingen
Korte samenvatting: Dit naslagwerk onderbouwt de methodische aanpak van complexe scheidingen binnen de jeugdbescherming en bundelt wetgeving, wetenschappelijke kennis en handelingsaanbevelingen. Het doel is evidence-informed werken te versterken en schade voor kinderen te beperken.
Toon meer
Context & doel
Jeugdzorg Nederland ontwikkelde een methodiek voor complexe scheidingen. Dit theoretisch fundament biedt de onderliggende kennisbasis voor jeugdbeschermers en behandelt thema’s als het belang van het kind, escalatie van ouderlijke conflicten, ouderschap na scheiding, overnachtingen en weerstand/contactproblemen. Het document wil de zorgvuldigheid en effectiviteit van besluitvorming en rapportage richting de rechtbank vergroten.
Methode
Praktijkgericht, theoretisch naslagwerk dat relevante wet- en regelgeving en (inter)nationale wetenschappelijke literatuur samenvat en vertaalt in handelingsgerichte aanbevelingen. De hoofdstukken volgen steeds drie sporen: wat de wet vereist, wat onderzoek laat zien, en wat professionals kunnen doen.
Belangrijkste bevindingen
- Langdurige en escalerende ouderlijke conflicten verhogen risico’s op ontwikkelingsschade bij kinderen; continuïteit, veiligheid en conflictbeperking staan centraal bij het bepalen van het belang van het kind.
- Ouderschap na scheiding vraagt om heldere afspraken, ontwikkelingstaken afgestemd op leeftijd en het voorkomen van overvraging; overnachtingen en zorgverdeling moeten situationeel en kindgericht worden afgewogen.
- Bij ernstige verstoringen (zoals hardnekkige contactproblemen) is een differentiële analyse nodig van mogelijke verklaringen (o.a. angst/loyaliteit, mishandeling, ouderlijke dynamiek), met terughoudend gebruik van betwiste labels en nadruk op bescherming en herstel.
Implicaties
Het fundament ondersteunt triage, dossiervorming en besluitvorming in jeugdbescherming en biedt kapstokken voor samenwerking met rechterlijke macht en hulpverlening. Het bevordert een gemeenschappelijk begrippenkader en evidence-informed interventiekeuzes ter preventie van schade bij kinderen.
Conclusies
Het document levert een bruikbare, systematische onderbouwing voor de aanpak van complexe scheidingen en verbindt recht, wetenschap en praktijk. Beperkingen: het is een (interne) theoretische onderbouwing uit 2014; actualisering en lokale implementatie kunnen nodig zijn en effectmetingen liggen buiten de scope.
De Handreikingen Kindermishandeling van het Openbaar Ministerie: Onwetenschappelijk en niet kindgericht
Korte samenvatting: Kritische bespreking van twee OM-handreikingen over strafbare kindermishandeling en het spreken met kinderen bij mogelijk seksueel misbruik. De auteurs betogen dat de aanbevelingen onvoldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd en het kindbelang kunnen schaden.
Toon meer
Context & doel
Het artikel reageert op twee handreikingen van het Openbaar Ministerie: Samenwerken bij strafbare kindermishandeling en Praten met kinderen bij mogelijk seksueel misbruik. Doel is te toetsen in hoeverre de voorgestelde procedures en richtlijnen wetenschappelijk gefundeerd, praktisch uitvoerbaar en kindgericht zijn.
Methode
Narratieve, kritisch-analytische beoordeling van de OM-handreikingen aan de hand van relevante forensisch-psychologische en juridische literatuur, en van principes voor kindvriendelijke, betrouwbare waarheidsvinding.
Belangrijkste bevindingen
- Belangrijke aanbevelingen in de handreikingen missen empirische onderbouwing of staan op gespannen voet met evidence-based richtlijnen voor kindvriendelijke en valide interviews.
- Het voorgestelde proces kan het risico op suggestie, contaminatie en tunnelvisie vergroten, wat de betrouwbaarheid van verklaringen en besluitvorming schaadt.
- De positionering van ketenpartners en timing van interventies zijn onvoldoende afgestemd op het belang en de veiligheid van het kind.
Implicaties
Er is behoefte aan revisie van de handreikingen op basis van actuele wetenschappelijke inzichten in forensische interviewmethoden, risicotaxatie en interprofessionele samenwerking. Praktijken binnen politie, OM en jeugdbescherming dienen te worden geijkt aan evidence-based standaarden met expliciete waarborgen tegen vooringenomenheid.
Conclusies
De auteurs concluderen dat de OM-handreikingen in de toenmalige vorm onwetenschappelijk en niet kindgericht zijn en daardoor ongeschikt als leidraad. Ze pleiten voor multidisciplinaire herziening, training en evaluatie. Beperkingen zijn dat het gaat om een kritische beschouwing (geen empirische effectmeting) en dat implementatiecontexten kunnen variëren.
Beschuldigingen van seksueel misbruik bij conflictscheidingen: hoe te handelen conform wetenschappelijke standaarden
Korte samenvatting: Overzichtsartikel met praktische aanbevelingen voor professionals om beschuldigingen van seksueel misbruik in de context van conflictscheidingen te beoordelen volgens wetenschappelijke standaarden. De auteurs bespreken valkuilen in forensisch interviewen en besluitvorming, en reiken evidence-based richtlijnen aan.
Toon meer
Context & doel
In vechtscheidingscontexten doen zich regelmatig beschuldigingen van seksueel misbruik voor, waarbij emoties, procedurele druk en mediërende instanties het beoordelingsproces bemoeilijken. Dit artikel biedt een toegankelijk, evidence-based kader voor artsen, psychologen, jeugdbeschermers en juristen om dergelijke beschuldigingen zorgvuldig te wegen en te onderzoeken.
Methode
Een narratief overzicht van internationale wetenschappelijke literatuur over waarheidsvinding bij seksueel misbruik van kinderen, met aandacht voor geheugen en suggestibiliteit, forensische interviewmethoden, medische en gedragsmatige indicatoren, en risicotaxatie. De auteurs vertalen kernbevindingen naar concrete, praktijkgerichte aanbevelingen.
Belangrijkste bevindingen
- Betrouwbare beoordeling vraagt om systematische differentiële analyse: alternatieve verklaringen (bv. misverstanden, suggestie, ouderlijke druk) moeten expliciet worden meegewogen naast een misbruikhypothese.
- Forensisch interviewen vergt strikt protocol (open vragen, vermijden van leidende technieken, documentatie/registratie); ongestandaardiseerde gesprekken verhogen het risico op vertekening.
- Losstaande ‘signalen’ of gedragskenmerken zijn onvoldoende diagnostisch; multidisciplinaire triangulatie van bronnen, consistentie en tijdpad is noodzakelijk.
Implicaties
Professionals dienen te werken met gevalideerde interviewprotocollen en vaste werkafspraken tussen zorg, jeugdbescherming en justitie. Opleiding en intervisie zijn essentieel om suggestibiliteit en confirmatiebias te herkennen. Besluitvorming hoort transparant en toetsbaar te zijn, met duidelijke verslaglegging en onderbouwing.
Conclusies
Het artikel biedt een praktisch toepasbaar kader om beschuldigingen van seksueel misbruik in conflictscheidingen te beoordelen volgens de stand van de wetenschap. Hoewel het geen nieuw empirisch onderzoek presenteert, vormt het een bruikbare synthese en checklist voor zorgvuldige diagnostiek en samenwerking.
Mythen over conflictscheidingen: Een onderzoek naar de kennis van juridische en sociale professionals
Korte samenvatting: Surveyonderzoek onder Nederlandse juridische en sociale professionals toont aan dat veel hardnekkige opvattingen over conflictscheidingen (‘vechtscheidingen’) niet goed aansluiten op wetenschappelijke evidentie.
Toon meer
Context & doel
In het Nederlandse debat over zogenaamde conflictscheidingen — scheidingen waarbij het conflict tussen ouders langdurig escaleert — bestaan diverse algemeen geaccepteerde veronderstellingen of mythes. Voor effectieve interventie en beleid is het belangrijk dat professionals beschikken over evidence-based kennis. Het artikel onderzoekt daarom in welke mate juridische en sociale professionals deze kennis bezitten en in hoeverre zij wellicht vasthouden aan mythen.
Methode
Er werd een online vragenlijst afgenomen bij 863 professionals (advocaten, mediators, jeugdzorg-/beschermingswerkers, GGZ-professionals) die werken met conflictscheidingsgezinnen. Zij kregen 11 kennisvragen voorgelegd over prevalentie, interventies en kenmerken van conflictscheidingen, en de resultaten werden vergeleken met de literatuur.
Belangrijkste bevindingen
- Gemiddeld behaalden professionals 6,5 van de 11 correcte antwoorden; juridische professionals scoorden significant beter dan sociale professionals.
- Slechts 17% van de respondenten wist dat in bijna de helft van de conflictscheidingen sprake is van huiselijk geweld.
- 55% van de respondenten adviseerde bij een conflictscheiding van zeven jaar mediation als effectieve interventie, terwijl literatuur daar onvoldoende bewijs voor toont.
- 46% van de respondenten overschatte de prevalentie van valse beschuldigingen van huiselijk geweld of kindermishandeling in conflictscheidingen.
Implicaties
Voor de praktijk is het van belang dat opleidingen en bijscholingen voor professionals die met conflictscheidingen werken, meer aandacht besteden aan de wetenschappelijke kennisbasis over dergelijke dossiers. Besluitvorming, interventies en beleid moeten minder gebaseerd zijn op persoonlijke opvattingen of mythes, en meer op methodisch verankerd onderzoek.
Conclusies en beperkingen
Het onderzoek concludeert dat er bij veel professionals kennis‐hiaten bestaan ten aanzien van conflictscheidingen. Beperkingen van de studie zijn onder meer het zelfselecterende karakter van de respondenten (online enquête) en het feit dat de kennisvragen relatief beperkt waren (11 items). Desondanks biedt het een waardevolle indicatie voor de nood aan kennisversterking.
Beschuldigingen van kindermishandeling en echtscheidingsconflicten: reactie op De Ruiter & Van Pol (2017)
Korte samenvatting: Kritische reactie op De Ruiter & Van Pol (2017) over de prevalentieschatting van valse beschuldigingen van kindermishandeling in conflictscheidingen. De auteur betoogt dat de zekerheid over lage percentages niet uit de beschikbare literatuur kan worden afgeleid en vraagt om methodische zorgvuldigheid.
Toon meer
Context & doel
Dit artikel positioneert zich in het debat over kennis en aannames rond beschuldigingen van kindermishandeling tijdens conflictscheidingen. Het reageert inhoudelijk op de conclusies van De Ruiter & Van Pol (2017) en beoogt te verduidelijken welke mate van zekerheid de beschikbare evidence wel en niet toelaat.
Methode
Commentaar en herinterpretatie van bestaande studies en surveyresultaten. De auteur bespreekt definities, meetkeuzes en generaliseerbaarheid, zonder nieuwe empirische data te presenteren.
Belangrijkste bevindingen
- De stelling dat hooguit 10% van de beschuldigingen vals is, wordt als te stellig beschouwd gegeven heterogene definities en uiteenlopende onderzoeksopzetten.
- Heldere afbakening van begrippen (conflictscheiding, kindermishandeling, valse beschuldiging) is noodzakelijk om onderzoek en praktijk bevindingen correct te duiden.
- Professionals moeten waken voor oversimplificatie; casusgerichte, systematische waarheidsvinding blijft essentieel.
Implicaties
Voor rechtspraak en jeugdbescherming impliceert dit dat prevalentiecijfers met omzichtigheid moeten worden gebruikt. Besluitvorming vraagt om gedifferentieerde diagnostiek, zorgvuldig feitenonderzoek en interdisciplinaire samenwerking.
Conclusies
De bijdrage relativeert zekere claims over de frequentie van valse beschuldigingen en pleit voor methodische nuchterheid. Als commentaarartikel biedt het geen nieuwe data, enkel kritische reflecties voor beleid en praktijk.
Onderzoek naar conflictscheidingen: een reactie op Van Montfoort (2018)
Korte samenvatting: Reactie op Van Montfoort (2018) waarin de auteur verduidelijkt wat eerder onderzoek naar conflictscheidingen wel en niet concludeert, en pleit voor wetenschappelijk onderbouwde interpretaties en zorgvuldige duiding in de praktijk.
Toon meer
Context & doel
Deze bijdrage is een wetenschappelijke reactie op Van Montfoort (2018), die kritisch reflecteert op bevindingen over conflictscheidingen en beschuldigingen van kindermishandeling. De auteur beoogt misinterpretaties recht te zetten en te expliciteren hoe empirische inzichten correct moeten worden gelezen binnen de forensisch-psychologische en juridische context.
Methode
Het betreft een commentaarartikel: een analytische bespreking van argumenten uit de gerefereerde publicatie, met verwijzing naar eerder empirisch werk en relevante literatuur. Er worden geen nieuwe data verzameld; de nadruk ligt op heldere interpretatie, methodologische precisie en correcte weergave van eerdere resultaten.
Belangrijkste bevindingen
- De eerdere bevindingen over conflictscheidingen en professionele kennis dienen binnen hun onderzoekskader gelezen te worden; generalisaties of absolute conclusies zijn onterecht.
- Bij de beoordeling van beschuldigingen in scheidingscontext is systematische screening voor (huiselijk) geweld en kindermishandeling essentieel, evenals differentiële diagnostiek van motieven voor contactproblemen.
- Wetenschappelijke terminologie en cijfers moeten zorgvuldig en niet selectief worden gebruikt om misverstanden in beleid en praktijk te voorkomen.
Implicaties
Professionals in recht en jeugdhulp hebben behoefte aan eenduidige, evidence-based richtlijnen om complexe scheidingsdossiers te beoordelen. Het artikel onderstreept het belang van multidisciplinaire samenwerking en van methodisch onderbouwde besluitvorming bij vermoedens van mishandeling of ouder-kindcontactproblemen.
Conclusies
De auteur concludeert dat correcte interpretatie van onderzoek cruciaal is om zowel over- als onderreactie in conflictscheidingen te vermijden. Als commentaarartikel kent de bijdrage de beperking dat geen nieuw empirisch materiaal wordt gepresenteerd, maar zij biedt wel noodzakelijke duiding voor praktijk en beleid.
In dialoog over conflictscheidingen
Korte samenvatting: De auteur pleit voor meer gesprek en samenwerking rond “conflictscheidingen” in plaats van het stigmatiserende begrip “vechtscheiding”, en bespreekt hoe professionals verschillende rollen kunnen aannemen bij complexe relaties na scheiding.
Toon meer
Context & doel
In deze bijdrage wordt de term „conflictscheiding” voorgesteld als alternatief voor „vechtscheiding”, vanwege het negatieve laden van laatstgenoemde term. De auteur wil het gesprek openen tussen hulpverlening, familierecht en mediation over hoe conflicten na scheiding zorgvuldig kunnen worden benaderd en hoe professionalisering van het traject rondom complexe scheidingen versterkt kan worden.
Methode
Het artikel is een commentaar/essay waarin de auteur reflecteert op praktijkervaringen en bestaande literatuur over scheidingen met hoog conflictgehalte. Er worden geen primaire data geanalyseerd; het is een reflectieve benadering waarbij de auteur professionals uitnodigt tot dialoog.
Belangrijkste bevindingen
- De term „vechtscheiding” voedt een moraliserend en polariserend discours, terwijl „conflictscheiding” een neutralere aanduiding is voor langdurige, hardnekkige scheidingen.
- Professionals lopen aan tegen rolverwarring, ontoereikende samenwerking en versnippering in de aanpak van gezinnen in conflictscheiding.
- Preventie en vroegtijdige interventie — inclusief structurele betrokkenheid van hulpverlening, mediation en gerechtelijke trajecten — zijn essentieel om escalatie van conflictscheiding te voorkomen.
Implicaties
Voor professionals betekent dit dat zij systemen moeten ontwerpen waarin samenwerking tussen juridisch, psychologisch en pedagogisch domein verbonden wordt. Voor beleid betekent dit dat aandacht nodig is voor scheidingsbegeleiding bij hoog conflictniveau, niet alleen voor de juridische afwikkeling. De termkeuze en framing van scheidingstrajecten hebben een invloed op hoe de hulpverlening en aansprakelijkheid worden ingericht.
Conclusies
De auteur concludeert dat conflictscheidingen een multidisciplinair vraagstuk zijn dat niet adequaat wordt aangepakt door slechts juridische of mediatorbenaderingen. Tegelijkertijd erkent zij dat het commentaar geen empirisch onderzoek bevat en pleit voor vervolgstudies die de effectiviteit van samenwerking en vroeginterventie in conflictscheidingssituaties onderzoeken.
Forumbijdrage: Ouderlijke conflicten als bron van ouderverstoting
Korte samenvatting: Spruijt betoogt dat hardnekkige ouderlijke conflicten de voedingsbodem vormen voor ouderverstoting en pleit voor preventie en conflictbeheersing boven juridisering en sancties. Hij reageert op een eerdere bijdrage en onderbouwt zijn standpunt met empirische literatuur en Nederlandse gegevens.
Toon meer
Context & doel
Deze forumbijdrage is een reactie op Joep Zanders artikel over ouderverstoting en vaderlijke opvoedingsverantwoordelijkheid. Vanuit het perspectief van het kind positioneert Spruijt ouderverstoting binnen het bredere gezinssysteem en wijst hij op de centrale rol van chronische, hevige conflicten tussen ouders als primaire risicofactor.
Methode
Conceptueel en literatuurgebaseerd betoog, aangevuld met verwijzingen naar Nederlandse en internationale studies (o.a. Kelly & Johnston) en eerder onderzoek van Spruijt en collega’s. De bijdrage gebruikt bestaande prevalentieschattingen, meetinstrumenten voor vervreemding en bevindingen uit surveys onder bemiddelaars en gescheiden ouders om het argument te staven.
Belangrijkste bevindingen
- Ouderverstoting komt in Nederland voor, maar ernstige vormen zijn relatief zeldzaam; zowel vader- als moederverstoting worden gezien, afhankelijk van de woonpositie van de ouder.
- Chronische ouderlijke conflicten zijn de belangrijkste risicofactor voor slechte kinduitkomsten én de kernconditie waarbinnen ouderverstoting ontstaat; vroegtijdig ingrijpen is cruciaal.
- Juridisering en sancties escaleren vaak het conflict; conflictbeheersing, verplichte (pre)scheidingscounseling/mediation en betere voorlichting bieden meer perspectief.
Implicaties
Professionals in jeugdhulp, bemiddeling en rechtspraak zouden standaard moeten screenen op conflictintensiteit en inzetten op vroege conflictreductie, veiligheidsgerichte gesprekken en realistische ouderschapsafspraken. Wetgeving die louter gelijkwaardig ouderschap garandeert is onvoldoende; structurele ondersteuning en tijdige begeleiding zijn effectiever.
Conclusies
Ouderlijke conflicten vormen de motor achter ouderverstoting; effectieve preventie en curatie richten zich primair op het terugdringen van die conflicten. De bijdrage is opiniërend en leunt op bestaande data; er is nood aan vervolgonderzoek naar effectiviteit van interventies en implementatiecondities.
De conflictscheiding als complexe gezinsproblematiek
Korte samenvatting: Dit open-access artikel bepleit systematische screening op partnergeweld bij conflictscheidingen en beschrijft de inzet van de MASIC als gestructureerd instrument. De prevalentie van (doorwerkend) geweld blijkt hoog en heeft directe implicaties voor veiligheid, hulpverlening en rechtsgang.
Toon meer
Context & doel
Conflictscheidingen vormen een hardnekkige en complexe gezinsproblematiek waarin ouders langdurig procederen en wederzijds beschuldigingen uiten. Het artikel heeft als doel het belang van vroege en systematische screening op huiselijk geweld te onderbouwen, en rapporteert ervaringen en uitkomsten met de Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns (MASIC) in Nederlandse praktijksettings (Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis en jeugdhulp).
Methode
Praktijkonderzoek bij gezinnen in conflictscheiding waarbij de MASIC afzonderlijk met beide ouders werd afgenomen. De implementatie omvatte training, intervisie en toepassing in intakeprocedures. Naast ervaringen van professionals werden screeningsgegevens geanalyseerd; een geplande follow-up onder ouders kende een zeer lage respons, waardoor conclusies zich richten op implementatie-ervaringen en prevalenties.
Belangrijkste bevindingen
- Een zeer hoge prevalentie van verschillende typen partnergeweld (o.a. psychologisch, fysiek en dwingend-controlerend) komt aan het licht bij MASIC-screening, ook na de scheiding.
- Aparte interviews met beide ouders leveren wezenlijk andere en rijkere informatie op dan gezamenlijke gesprekken; dit ondersteunt betere veiligheidsinschattingen en besluitvorming over (on)geschiktheid van bemiddeling.
- Professionals ervaren de MASIC als behulpzaam en structureren hun beoordeling consequenter; tegelijk blijken lacunes in passend hulpaanbod en is respons voor uitkomstmetingen beperkt.
Implicaties
Routinematige, gedifferentieerde screening op partnergeweld is essentieel om risico’s voor ouder en kind te duiden, de (on)geschiktheid van mediation vast te stellen en veiligheidsgerichte interventies of aanvullende diagnostiek te activeren. Resultaten dienen richting te geven aan advisering in jeugdbescherming en familierecht.
Conclusies
Conflictscheidingen gaan frequent gepaard met (voortgezet) partnergeweld; systematische screening met de MASIC ondersteunt vroegtijdige en beter onderbouwde beslissingen over veiligheid en hulpverlening. Beperkingen zijn de lage follow-uprespons en beperkingen in beschikbaar gespecialiseerd hulpaanbod; vervolgonderzoek naar uitkomsten en implementatiecondities is aangewezen.
Ouderverstoting vanuit het perspectief van de familie- en jeugdrechter
Korte samenvatting: Kwalitatief onderzoek aan de hand van semigestructureerde interviews met 10 rechters. Dit is geen strikt juridisch onderzoek, maar wel een kwalitatieve beschrijving van het fenomeen ouderverstoting vanuit het perspectief van de familie- en jeugdrechter.
Toon meer
Context & doel
Het artikel verkent hoe Belgische familie- en jeugdrechters ouderverstoting waarnemen, benoemen en aanpakken in procedures na scheiding, met focus op indicaties, bewijs en passende maatregelen.
Methode
Semigestructureerde interviews met rechters; thematische analyse van percepties over definities, diagnostische signalen, proces en interventies.
Belangrijkste bevindingen
- Label “ouderverstoting” wordt terughoudend gebruikt wegens controverse en bewijsproblemen.
- Signalen zijn hardnekkige contactweigering, consistente denigratie, procedurele patronen en dossierdiscrepanties.
- Tijdige, proportionele maatregelen i.s.m. hulpverlening verbeteren de uitkomsten.
Implicaties
Standaardiseer terminologie, maak vroeg een differentiële inschatting (geldige vs. ongeldige redenen) en koppel beslissingen aan concrete opvolgmechanismen.
Conclusies
Deze kleine steekproef focuste op rechterlijke percepties. Deze rechters hebben voldoende kennis over het fenomeen ouderverstoting, maar zijn terughoudend ten aanzien van het expliciet gebruiken van deze term in hun dossiers. Ze zijn over het algemeen tevreden over de tools die ze ter beschikking hebben om ouderverstoting aan te pakken, maar missen voornamelijk een preventief beleid. Responsabilitiet van de ouders blijft voor alle rechters een belangrijke prioriteit.
Literatuurstudie ouderverstoting: op zoek naar de context van het kind, zijn ouders en de professionals
Korte samenvatting: Dit rapport bundelt actuele wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis over ouderverstoting in Nederland en biedt een systematisch overzicht van definities, risicofactoren, gevolgen en werkzame elementen voor preventie en interventie.
Toon meer
Context & doel
De literatuurstudie werd gepubliceerd bij de lancering van het Meldpunt Ouderverstoting op 25 april 2025. Ze beoogt een samenhangend overzicht te geven van de stand van kennis over ouderverstoting (parental alienation) in de Nederlandse context. De studie onderscheidt ouderverstoting van gerechtvaardigde contactweigering en positioneert het fenomeen binnen jeugdzorg, rechtspraak en beleid.
Methode
Conceptueel-systematische literatuurverkenning van nationale en internationale bronnen. Het rapport structureert de bevindingen aan de hand van deelvragen over definities en conceptualisering, risicofactoren op ouder-, kind-, professional- en systeemniveau, de onderlinge interacties tussen factoren, de gevolgen voor kind, ouders en omgeving, en werkzame elementen voor preventie en interventie.
Belangrijkste bevindingen
- Ouderverstoting wordt gedefinieerd als een proces waarbij een kind één ouder zonder gegronde redenen afwijst; het moet duidelijk onderscheiden worden van situaties met reële zorgen zoals mishandeling of verwaarlozing.
- Risicofactoren zijn multilevel en interacteren: ouderfactoren (bijv. persoonlijkheidsproblematiek, onverwerkte scheidingsconflicten), kindfactoren (loyaliteitsdruk), professionalfactoren (onvoldoende differentiële diagnostiek), en systeemfactoren (juridische en jeugdzorgkaders).
- Gevolgen zijn substantieel en langdurig voor kinderen (psychosociaal functioneren), ouders en het bredere netwerk; vroege signalering, ketensamenwerking en gezins- en systeemgerichte interventies zijn cruciaal.
Implicaties
Voor praktijk en beleid pleit de studie voor standaardisering van terminologie, consequente differentiële inschatting tussen ‘alienation’ en ‘estrangement’, versterking van professionele expertise (forensisch en klinisch), en een gecoördineerde ketenaanpak met tijdige, proportionele maatregelen in rechtspraak en hulpverlening.
Conclusies
Ouderverstoting is een complex, multidimensionaal fenomeen dat een geïntegreerde respons vraagt. De literatuur ondersteunt een combinatie van vroege detectie, gezins- en systeemgerichte interventies en juridisch-bestuurlijke randvoorwaarden. Het rapport is een synthese van bestaande kennis (geen primaire data) en benadrukt de nood aan verder empirisch onderzoek en evaluaties van interventies.
Synthesenota contactbreuk tussen ouder en kind
Korte samenvatting: Deze synthesenota bundelt Vlaamse en Nederlandse wetenschappelijke literatuur over contactbreuk tussen ouder en kind na scheiding, met aandacht voor terminologie, prevalentie, redenen, impact en aanbevelingen voor hulpverlening, justitie en beleid.
Toon meer
Context & doel
Complexe scheidingen gaan vaak gepaard met contactverlies tussen ouder en kind. Tegelijk is er controverse rond begrippen als ‘ouderverstotingssyndroom’. Deze synthesenota wil (1) de stand van de wetenschap samenvatten, (2) aanbevelingen bundelen voor praktijk en beleid en (3) de bevindingen situeren in de context van partnergeweld.
Methode
Een systematische literatuurstudie van recente Vlaamse en Nederlandse empirische en beleidsrelevante publicaties over contactbreuk na scheiding, met integratie van bevindingen uit zowel het scheidingsonderzoek als de partnergeweldliteratuur.
Belangrijkste bevindingen
- Terminologie evolueert weg van syndroomdenken (PAS) naar bredere, contextgevoelige begrippen zoals ‘contactbreuk’ of ‘complexe omgangsproblematiek’.
- Redenen voor contactbreuk zijn divers en gelaagd (o.a. conflicten, verwaterd contact, afstand, psychische en relationele problemen, mogelijk beïnvloeding door een ouder); er bestaan geen eenduidige maatstaven om ‘rechtvaardige’ redenen af te bakenen.
- Impact is groot voor kinderen (stress, loyaliteitsconflict, aantasting zelfwaarde) en ouders (rouw, financiële en emotionele belasting); netwerkfactoren (nieuwe partners, schoonfamilie) kunnen ontmijnend of escalerend werken.
Implicaties
Professionals en magistraten hebben baat bij heldere terminologie, differentiële diagnostiek en vroegtijdige, gecoördineerde interventies met systeemperspectief. Beleid dient kennisdeling, multidisciplinaire samenwerking en kwaliteitskaders te versterken, met expliciete aandacht voor partnergeweld als contra-indicatie en voor proportioneel contactherstel waar mogelijk.
Conclusies
Contactbreuk is een complexe, meerlagige problematiek die niet gereduceerd kan worden tot één oorzaak of label. De nota pleit voor nuance, onderzoeksgestuurde besluitvorming en zorgvuldige afweging tussen veiligheid, welzijn en het recht op betekenisvol contact. Beperkingen betreffen het literatuuroverzichtskarakter (geen primaire data) en de contextspecifieke generaliseerbaarheid.
Findings of Abuse in Families Affected by Parental Alienation
Korte samenvatting: Analyse van 492 Amerikaanse hogerberoepszaken toont dat ouders die als ‘alienerend’ werden geïdentificeerd vaker substantiële vormen van misbruik pleegden, terwijl tegen ‘gealiëneerde’ ouders vaker ongefundeerde aantijgingen voorkwamen.
Toon meer
Context & doel
In discussies over ouderverstoting wordt soms gesteld dat de ouder die zich als doelwit meldt in feite de mishandelende partij is. Dit artikel onderzoekt die stelling door bevindingen over misbruik te vergelijken bij ‘alienerende’ versus ‘gealiëneerde’ ouders, met de hypothese dat ouderverstorend gedrag deel uitmaakt van een patroon van dwingend-controlerend misbruik.
Methode
Getrainde codeerders, blind voor de preregistratie, codeerden 492 Amerikaanse appèluitspraken waarin ouderverstoting werd vastgesteld. In 58,54% (n = 288) van de zaken kwamen aantijgingen van misbruik voor; in totaal werden 1.112 afzonderlijke claims geïdentificeerd.
Belangrijkste bevindingen
- Ouders die door de rechtbank of een door de rechtbank aangestelde professional als ‘alienerend’ werden vastgesteld, hadden een 81,62% grotere kans op een gegrond bevonden misbruikclaim dan gealiëneerde ouders.
- Gealiëneerde ouders hadden een 86,05% grotere kans dat tegen hen een ongegronde misbruikclaim werd gemaakt dan alienerende ouders.
- De resultaten ondersteunen de conceptualisering van ouderverstorend gedrag als onderdeel van een patroon van dwingend-controlerend geweld binnen gezinnen.
Implicaties
Voor rechtspraak en hulpverlening is een differentiële beoordeling cruciaal: scheid ongefundeerde aantijgingen tegen gealiëneerde ouders van substantiële misbruikpatronen bij alienerende ouders. Dit pleit voor vroege detectie van ouderverstorend gedrag, integratie met veiligheidsbeoordelingen en gerichte bescherming en behandeling van slachtoffers.
Conclusies
De studie biedt empirische steun dat ouderverstorend gedrag vaak samengaat met andere vormen van misbruik door de alienerende ouder, terwijl aantijgingen tegen de gealiëneerde ouder relatief vaker ongefundeerd zijn. Beperkingen omvatten het gebruik van appèlzaken (selectiebias) en de afhankelijkheid van gerechtelijke vaststellingen, waardoor generaliseerbaarheid naar niet-gelichte populaties beperkt kan zijn.
Parental Alienation, DSM-5, and ICD-11: Response to Critics
Korte samenvatting: Reactie van Bernet en Baker op kritiek op de opname van ouderverstoting (parental alienation) in de DSM-5 en ICD-11, waarin zij beargumenteren dat ouder-kindvervreemding klinisch relevant en empirisch onderbouwd is.
Toon meer
Context & doel
In dit artikel verdedigen Bernet en Baker (2015) de conceptualisering van “parental alienation” als een herkenbaar klinisch fenomeen dat onder verschillende diagnostische categorieën van de DSM-5 en ICD-11 valt. Hun bijdrage reageert op publicaties die het begrip bekritiseren wegens vermeende vaagheid, genderbias of gebrek aan empirische basis. Het artikel tracht de academische discussie te nuanceren door de klinische en empirische onderbouwing uiteen te zetten.
Methode
De auteurs voeren een systematische weerlegging van de belangrijkste tegenargumenten in de literatuur. Ze vergelijken definities, classificaties en empirische bevindingen, en tonen aan hoe ouder-kindvervreemding in DSM-5 kan worden herkend via de categorieën “Parent-Child Relational Problem” (V61.20) en “Child Affected by Parental Relationship Distress” (V61.29). Ook verwijzen zij naar de opname in ICD-11 onder “Caregiver-Child Relationship Problem”.
Belangrijkste bevindingen
- Ouderverstoting voldoet volgens de auteurs aan de criteria van een herkenbaar klinisch patroon, met observeerbare gedragingen bij zowel ouder als kind.
- De term hoeft geen afzonderlijke stoornis te zijn om klinisch relevant te zijn; het is beter te begrijpen als een relatie- of interactieprobleem.
- Empirische studies ondersteunen dat oudervervreemding kan leiden tot langdurige emotionele en relationele problemen bij kinderen en volwassenen.
Implicaties
Bernet en Baker bepleiten dat therapeuten, rechters en diagnostici oudervervreemding herkennen als een subtype van relationele problematiek. Ze wijzen op de noodzaak van differentiatie tussen gerechtvaardigde en onrechtvaardige contactweigering, en op het belang van objectieve, multidisciplinaire evaluaties bij diagnostiek.
Conclusies
Het artikel concludeert dat oudervervreemding, hoewel niet als afzonderlijke stoornis in DSM-5 of ICD-11 benoemd, wel degelijk binnen de bestaande classificatiesystemen past. De auteurs roepen op tot meer empirisch onderzoek en tot professionele scholing om misinterpretaties van het concept te vermijden.
The Parental Alienation Syndrome: An Analysis of Sixteen Selected Cases
Korte samenvatting: Klassieke casestudy waarin zestien gevallen van oudervervreemding worden geanalyseerd aan de hand van het model van Gardner’s Parental Alienation Syndrome (PAS), met aandacht voor patronen, oudergedrag en effecten op het kind.
Toon meer
Context & doel
In de vroege jaren 1990 ontstond er groeiende belangstelling voor het begrip Parental Alienation Syndrome (PAS), zoals beschreven door Richard Gardner. Dunne & Hedrick (1994) wilden empirische steun leveren voor dit concept door patronen in reële scheidingscasussen te onderzoeken waarin kinderen contact met één ouder afwezen zonder duidelijke rechtvaardiging.
Methode
De auteurs analyseerden zestien casussen uit hun klinische praktijk waarin vermoedelijke oudervervreemding werd vastgesteld. Elk geval werd beoordeeld op basis van Gardner’s acht klassieke PAS-criteria, waaronder denigrerend gedrag van het kind, gebrek aan ambivalentie, reflexmatige steun aan één ouder en afwijzing van contact met de andere ouder. De studie omvatte zowel observaties als dossieranalyse.
Belangrijkste bevindingen
- Alle zestien casussen vertoonden meerdere kenmerken van oudervervreemding, hoewel de intensiteit varieerde van mild tot ernstig.
- De "vervreemdende" ouder vertoonde vaak controlerend gedrag, negatieve framing van de andere ouder en een gebrek aan ondersteuning van contact.
- De kinderen rapporteerden attitudes en bewoordingen die duidelijk leken overgenomen van de bevoordeelde ouder, zonder eigen emotionele nuancering.
Implicaties
De auteurs stellen dat oudervervreemding geen louter juridische kwestie is maar een psychologisch proces dat vroegtijdige interventie vraagt. Ze bevelen multidisciplinaire diagnostiek aan en pleiten voor differentiatie tussen gerechtvaardigde en onterechte contactweigering. De bevindingen werden later gebruikt als empirische basis voor verdere studies over PAS en oudervervreemding.
Conclusies
Dunne & Hedrick concludeerden dat de meeste onderzochte casussen overeenkwamen met het patroon dat Gardner eerder had beschreven. Ze beschouwen PAS als een herkenbaar klinisch fenomeen, maar wijzen op de noodzaak van verdere systematische, kwantitatieve validatie van het concept.
The Spectrum of Parental Alienation Syndrome, Part III: The Kopetski Follow-Up Study
Korte samenvatting: Deze vervolgstudie beschrijft de langetermijnuitkomsten van 84 gezinnen waarin oudervervreemding tijdens echtscheidingsprocedures was vastgesteld. De auteurs onderzoeken de stabiliteit van contactbreuk en de effecten van juridische en therapeutische interventies over de tijd.
Toon meer
Context & doel
De studie vormt het derde deel van de reeks “The Spectrum of Parental Alienation Syndrome” die in de jaren 1990 werd gestart door Linda Kopetski. In dit vervolgonderzoek analyseren Rand et al. (2005) de langetermijneffecten van oudervervreemding en de mate waarin herstel van ouder-kindcontact mogelijk bleek. De auteurs beoogden tevens te bepalen welke factoren bijdragen aan succesvolle of mislukte hersteltrajecten.
Methode
Het onderzoek omvatte een follow-up van 84 gezinnen die eerder waren gediagnosticeerd met oudervervreemding. De gezinnen werden over een periode van vijf tot veertien jaar gevolgd via interviews, dossieranalyse en rechterlijke uitkomsten. Er werd onderscheid gemaakt tussen lichte, matige en ernstige vormen van vervreemding volgens Gardner’s indeling.
Belangrijkste bevindingen
- In 75 % van de lichte tot matige gevallen kwam na verloop van tijd (gedeeltelijk) herstel van contact tot stand, vaak dankzij therapeutische begeleiding of ouderlijke samenwerking.
- In ernstige gevallen bleef het contactverlies doorgaans bestaan, ondanks juridische of therapeutische interventies; de kinderen bleven trouw aan de ‘vervreemdende’ ouder.
- Vroege en goed gecoördineerde interventies bleken de kans op herstel aanzienlijk te vergroten; langdurige juridische strijd werkte contraproductief.
Implicaties
De auteurs benadrukken dat oudervervreemding een gradueel fenomeen is dat varieert in intensiteit en prognose. Voor professionals in het familierecht en de geestelijke gezondheidszorg is tijdige diagnostiek en gecoördineerde opvolging cruciaal. Het rapport pleit voor multidisciplinaire samenwerking tussen rechtbanken, therapeuten en gezinscoördinatoren.
Conclusies
Rand, Rand & Kopetski concluderen dat herstel na oudervervreemding mogelijk is, maar vooral bij milde en matige gevallen en wanneer interventies vroeg en consequent plaatsvinden. De studie ondersteunt het idee van een spectrumbenadering van oudervervreemding, eerder dan een dichotome classificatie als wel/niet aanwezig syndroom.
The Five-Factor Model for the Diagnosis of Parental Alienation
Korte samenvatting: In dit artikel presenteren Bernet en Greenhill een systematisch raamwerk — de Five-Factor Model (FFM) — voor de identificatie van Parental Alienation (ouder-kindvervreemding). Ze verduidelijken terminologie, onderscheiden het fenomeen van andere vormen van contactverlies, en bespreken de implicaties voor klinische, juridische en opleidingspraktijken.
Toon meer
Context & doel
Bernet en Greenhill merken op dat hoewel het fenomeen van ouder-kindvervreemding al decennia in de literatuur voorkomt, er weinig consensus bestaat rond eenduidige diagnostische criteria. Het artikel creëert het FFM als poging om heldere factoren te formuleren waarmee professionals gepast kunnen werken binnen scheidingssituaties.
Methode
Het artikel fungeert als een kritiek- en verklaringsstuk: de auteurs beschrijven het model, baseren zich op eerder werk rond Richard Gardner’s definities en latere onderzoek, en werken uit welke vijf factoren volgens hen relevant zijn voor het vaststellen van ouder-kindvervreemding.
Belangrijkste bevindingen
- Factor 1: Het kind vertoont weerstand of weigering ten opzichte van de verstoten ouder — contactweigering of sabotage.
- Factor 2: Een eerder goede of normale ouder-kindrelatie met de verstoten ouder vóór de scheiding of het conflict.
- Factor 3: De afwezigheid of minimale aanwezigheid van legitieme redenen voor contactweigering (zoals misbruik, zware verwaarlozing, ernstige ouderlijke ongeschiktheid) — oftewel onderscheid tussen vervreemding en gerechtvaardigde vervreemding (estrangement).
- Factor 4: Alienerende gedragingen van de bevoordeelde ouder (of de ouder met wie het kind primair woont), zoals het ondermijnen van het contact met de andere ouder, beïnvloeding van het kind, uitsluiting en stigmatisering van de andere ouder.
- Factor 5: Specifieke gedragskenmerken van het kind die passen bij ouder-kindvervreemding — bijvoorbeeld onredelijke afwijzing, gebrek aan ambivalentie, “independent thinker” bewering, overname van taal of gevoelens van de bevoordeelde ouder.
Implicaties
Volgens de auteurs biedt het model handvatten voor diagnostici, therapeuten, kinderrechters en advocaten om het fenomeen ouder-kindvervreemding systematischer te benaderen. Het benadrukt dat niet elk geval van contactverlies automatisch ouder-kindvervreemding is, en dat een zorgvuldige differentiële diagnostiek nodig is — met aandacht voor context, veiligheid, oudercapaciteit en kindfactoren.
Conclusies
Bernet & Greenhill concluderen dat het FFM een bruikbaar instrument kan zijn, maar dat verdere empirische validatie wünschenswert is. Ze stellen dat het model geen garantie biedt, maar wel richting geeft voor professionele praktijk binnen juridisch-psychologisch werkveld.
Child Affected by Parental Relationship Distress
Korte samenvatting: Het artikel introduceert de term “child affected by parental relationship distress (CAPRD)” en bespreekt hoe kinderen psychologische, somatische en relationele problemen kunnen ontwikkelen als gevolg van aanhoudende ouderlijke relatie-stress.
Toon meer
Context & doel
Het doel van het artikel is om aandacht te besteden aan de nieuwe diagnostische categorie in de DSM‑5: “child affected by parental relationship distress” (CAPRD). Deze categorie valt onder de hoofdstuk “Other Conditions That May Be a Focus of Clinical Attention” en vormt een relatieprobleem waarbij de negatieve effecten van ouderlijke relatieproblemen (zoals hoog conflict, geweld of systematische vernedering) op het kind centraal staan.
Methode
Het artikel is een review: de auteurs bespreken literatuur over de effecten van ouderlijke relatie-stress op kinderen, en beschrijven vervolgens vier typische scenario’s waarin kinderen kunnen worden beïnvloed: (1) ouderlijke partnerrelatie met aanhoudend conflict (intimate partner distress), (2) ouderlijke partnergeweld (intimate partner violence), (3) bittere scheiding of echtscheiding (acrimonious divorce), en (4) systematische denigratie van één ouder door de andere ouder (“unfair disparagement”).
Belangrijkste bevindingen
- Kinderen die worden blootgesteld aan langdurige ouderlijke relatieproblemen kunnen gedragsproblemen, emotionele klachten, somatische symptomen en loyaliteitsconflicten ontwikkelen.
- De aanwezigheid van ouderlijke relatie-stress (zoals hoog conflictniveau of geweld) kan samenhangen met zowel internaliserende als externaliserende problemen bij kinderen, en kan de ontwikkeling van psychische stoornissen bevorderen.
- Door de context van de ouderlijke relatie expliciet mee te nemen (via CAPRD) kunnen behandelaars en onderzoekers beter differentiëren tussen vergelijkbare kindsignalen die wel of niet in een risicovolle ouderrelatiecontext ontstaan.
Implicaties
Voor de klinische praktijk betekent dit dat bij kinderen met psychosociale of somatische klachten de ouderlijke relatiecontext systematisch mee in kaart moet worden gebracht. CAPRD biedt een kader om de ouderlijke relatie als risicofactor te benoemen en kan leiden tot interventies die zowel het kind als de ouderlijke relatie betreffen. Voor beleid en diagnostiek suggereert het artikel dat relational problems zoals CAPRD beter erkend en gescreend moeten worden in zorg- en jeugdhulptrajecten.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat CAPRD een waardevolle aanvulling is op het diagnostisch denken: het erkent dat de context van de ouderrelatie een significante bijdrage kan leveren aan het mentale en fysieke welbevinden van kinderen. Tegelijk wijzen zij op beperkingen: het artikel is een literatuuroverzicht, geen empirische casusstudie met grote steekproef; de operationalisering van CAPRD is nog relatief vaag; en effectstudies naar interventies in deze context ontbreken grotendeels.
Scholarly rumors: Citation analysis of vast misinformation regarding parental alienation theory
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt hoe herhaalde, identieke misinformatie over de theorie van ouderverstoting (“parental alienation theory”) via citatie-analyses verspreid is binnen academische en juridische literatuur.
Toon meer
Context & doel
In het debat rond de theorie van ouderverstoting (PA-theorie) is er volgens de auteurs sprake van wijdverspreide herhaling van identieke beweringen die de theorie verkeerd weergeven. Bernet & Xu merkten op dat bepaalde passages (zoals: “PA-theorie veronderstelt dat de voorkeursouder een kind vervreemdt simpel omdat het kind geen contact wenst met de andere ouder, zonder bewijs van vervreemdend gedrag”) herhaald voorkwamen in meer dan 90 publicaties over circa dertig jaar. De doelstelling was om deze misinformatie systematisch in kaart te brengen en te analyseren hoe de citatiepatronen bijdragen aan de verspreiding.
Methode
De auteurs identificeerden 94 voorbeelden van vrijwel identieke misleidende beweringen over PA-theorie. Deze werden onderworpen aan een citatieanalyse met behulp van netwerksoftware (Gephi) om te visualiseren hoe de literatuur onderling citeert en herhaalt zonder terug te verwijzen naar oorspronkelijke bronnen. De focus lag op peer-reviewed tijdschriften, boeken, juridische documenten en conferentiepresentaties die tussen 1994 en 2022 zijn verschenen.
Belangrijkste bevindingen
- Er blijkt sprake van een keten van publicaties die elkaar frequent citeren, waarbij primair gebruik wordt gemaakt van secundaire in plaats van originele bronnen.
- De inhoud van de herhaalde bewering is substantieel foutief: PA-theorie wordt in deze beweringen vervormd en gepresenteerd alsof zij veronderstelt dat élk contactweigering door het kind automatisch het gevolg is van door de voorkeursouder geïnduceerd vervreemdend gedrag.
- De netwerk-citatieanalyse laat zien dat de verspreiding van deze misinformatie weinig teruggaat naar originele empirische studies, maar zich voedt via herhaling binnen literatuurreviews, beleidsstukken en juridische teksten.
Implicaties
Voor professionals (psychologen, juristen, hulpverleners) betekent dit dat vanzelfsprekend overgenomen uitspraken over PA kritisch getoetst moeten worden, vooral in dossiers rond contactproblemen en ouderverstoting. Er is een noodzaak tot meer zorgvuldig gebruik van primaire bronnen, transparantie in citatiepraktijken en mogelijke correcties of intrekkingen van publicaties die aanzienlijke misinformatie bevatten.
Conclusies
Bernet & Xu concluderen dat de verspreiding van identieke misinformatie over PA-theorie binnen wetenschappelijke en juridische literatuur een vorm van ‘scholarly rumors’ is: veronderstellingen die zich herhaaldelijk manifesteren zonder solide empirische basis of correcte bronvermelding. Ze benadrukken dat hoewel PA-theorie controversieel is, het problematisch is dat de discussie wordt bemoeilijkt door structurele citatiefouten en herhalingen van onjuiste beweringen. Beperkingen van het onderzoek zijn onder meer de focus op Engels-talige literatuur en de selectie van specifieke beweringen; mogelijk zijn andere vormen van misinformatie niet in kaart gebracht.
Parental alienation
Korte samenvatting: Dit hoofdstuk biedt een beknopt overzicht van het concept “ouderverstoting” (parental alienation) in het kader van scheiding en voogdij, met aandacht voor kenmerken, differentiële diagnostiek en forensische implicaties.
Toon meer
Context & doel
Het hoofdstuk is opgenomen in de Wiley Encyclopedia of Forensic Science en behandelt hoe een kind in het kader van een hoogconflict scheiding zich sterk kan verbinden met de ene ouder (voorkeursouder) en de andere ouder (vervreemder) zonder gerechtvaardigde reden afwijst — een fenomeen dat in forensische contexten steeds vaker aan bod komt.
Methode
Hoewel het om een encyclopedisch literatuuroverzicht gaat en geen eigen empirisch onderzoek, baseert de auteur zich op bestaande studies, juridische dossiers, klinische observaties en eerder gepubliceerde literatuur over ouderverstoting, contactweigering en familieprocedures.
Belangrijkste bevindingen
- De afwijzing door het kind van een ouder zonder duidelijke oorzaak wordt beschreven als kernaspect van ouderverstoting.
- Er wordt onderscheid gemaakt tussen ouderverstoting enerzijds en rechtvaardige ouder-kind verwijdering (estrangement) anderzijds — waarbij bij ouderverstoting geen sprake is van ernstige verwaarlozing of misbruik door de afgewezen ouder.
- Forensische contexten vereisen zorgvuldige evaluatie van contactproblematiek, loyaliteitsconflicten en afwijkend ouder-kind gedrag; deze dynamiek kan relevant zijn in voogdij- en omgangszaken.
Implicaties
Voor professionals (psychologen, psychiaters, jeugdrechters, familierechtadvocaten) biedt dit hoofdstuk een referentiekader om signalen van ouderverstoting in te schatten en te onderscheiden van andere vormen van ouder-kind verwijdering. Het benadrukt het belang van differentiële diagnostiek, contextanalyse en het gebruik van betrouwbare bronnen bij forensische rapportage en advisering.
Conclusies
Het hoofdstuk concludeert dat ouderverstoting een relevante en complexe problematiek is binnen de context van scheiding en gezagszaken, vooral in forensische evaluatie- en juridische settings. Een beperking is dat het geen oorspronkelijke dataverzameling betreft, maar steunt op reeds gepubliceerde literatuur — de empirische basis blijft daardoor beperkter. Tevens wordt opgemerkt dat de terminologie en classificatie (bijv. “syndroom” versus “proces”) nog onderwerp van debat zijn.
Psychological tests that are helpful in identifying and diagnosing parental alienation
Korte samenvatting: In dit werk bespreekt Bernet een reeks psychologische tests die kunnen worden ingezet bij de evaluatie van mogelijke ouderverstoting en licht hij toe hoe deze tests bijdragen aan het onderscheid tussen ouderverstoting en andere vormen van ouder-kind contactweerstand.
Toon meer
Context & doel
Binnen de literatuur over Parental Alienation (ouder-kind vervreemding) is al langere tijd gezocht naar betrouwbare instrumenten om het fenomeen van contactweigering zonder legitieme grond te onderscheiden van andere vormen van ouder-kind verwijdering, zoals gerechtvaardigde (rechtvaardige) verwijdering of bij ernstige mishandeling/verwaarlozing. Bernet belicht hoe in de forensische en klinische praktijk psychodiagnostische tests kunnen helpen de aanwezigheid van verhoudingen van “split thinking”, idealisering versus demonisering, en loyaliteitsconflicten in beeld te brengen. (vgl. Bernet & Xu, 2023).
Methode
Het werk is geen originele empirische studie, maar een overzicht (review) waarin Bernet opsomt welke psychologische tests reeds zijn toegepast of voorgesteld in de context van ouderverstoting, met daarbij de kenmerken, doelgroepen, sterktes en beperkingen van die tests. Voorbeelden zijn de Parental Acceptance‑Rejection Questionnaire (PARQ) (“Gap-score”), de Minnesota Multiphasic Personality Inventory‑2 (MMPI‑2) en andere vragenlijsten voor ouders en kinderen.
Belangrijkste bevindingen
- De PARQ met de zogenaamde “PARQ-Gap” (verschilscore tussen percepties van moeder en vader) blijkt in empirische studie(s) te kunnen onderscheiden tussen ernstig vervreemde en niet-vervreemde kinderen met een hoge nauwkeurigheid (99 %) in één dataset.
- De MMPI-2 en andere persoonlijkheids-/psychopathologievragenlijsten zijn gebruikt om kenmerken van de mogelijk vervreemdende ouder (bijv. defensiviteit, splitting, projectieve identificatie) te meten; ouders die als "alienerende" ouder worden geïdentificeerd vertoonden in studies hogere scores op klinische schalen dan ouders uit controlegroepen.
- Er bestaat geen enkel instrument dat op zichzelf een “diagnose” ouderverstoting stelt; de tests zijn hulpmiddelen binnen een bredere forensische en klinische evaluatie, en elke test kent beperkingen (bv. algemene validiteit, steekproefgrootte, normering).
Implicaties
Voor professionals (forensisch psychologen, kinder- & jeugdpsychiaters, familierechtadvocaten, jeugdrechters) is dit overzicht relevant omdat het aanwijzingen geeft welke instrumenten beschikbaar zijn, wat hun eigenschappen zijn en hoe ze ingezet kunnen worden in een onderbouwde evaluatie van contactweigering-scenario’s. Het benadrukt tevens dat inzet van psychologische tests verankerd moet zijn in een breed diagnostisch en contextueel onderzoek—met onder meer dossieranalyse, observaties, interviews en differentiële diagnostiek.
Conclusies en beperkingen
Bernet concludeert dat psychologische tests zoals de PARQ-Gap een veelbelovend hulpmiddel bieden in de context van ouderverstoting, maar benadrukt dat zij niet op zichzelf staan en dat de empirische basis verder versterkt moet worden (meer studies, grootser steekproeven, normering, cross-culturele validatie). Verder geldt dat de review beperkt is door het feit dat het overzichtskarakter heeft en de meeste tests nog niet volledig gevalideerd zijn in diverse populaties.
Long-term emotional consequences of parental alienation exposure in children of divorced parents: A systematic review
Korte samenvatting: Deze systematische review analyseert de langetermijneffecten op volwassenen die als kind blootgesteld waren aan vervreemdende ouder-kind dynamieken (ouderverstoting) na een scheiding, met aandacht voor depressie, angst, zelfbeeld en relatieproblematiek.
Toon meer
Context & doel
Na een scheiding kunnen kinderen in aanraking komen met zogenaamde ouder-vervreemding of ouder-interferentie (“alienating behaviours”), waarbij een voorkeursouder het kind subtiel of expliciet beïnvloedt tegen de andere ouder. De auteurs merken op dat hoewel er relatief veel onderzoek bestaat naar effecten tijdens kind- of adolescentie-leeftijd, weinig studies zich richten op de gevolgen in de volwassen fase (18-40 jaar). De doelstelling was om systematisch literatuur te verzamelen en samen te vatten over emotionele en psychologische gevolgen op langere termijn in volwassenen die dergelijke ouder-kind dynamieken hebben meegemaakt.
Methode
Er werd een literatuurzoekactie uitgevoerd in meerdere databases (PsycInfo, MEDLINE, SCOPUS, Web of Science, PubMed, etc.) tot december 2019, waarna 13 studies (12 gepubliceerde artikelen en 1 proefschrift) voldeden aan de inclusiecriteria: blootstelling aan ouder-interferentie/alienation in kinderjaren, leeftijd volwassene (18-40), met metingen van emotioneel functioneren of psychopathologie. De methodiek is op basis van PRISMA.
Belangrijkste bevindingen
- Volwassenen die als kind blootgesteld waren aan ouder-interferentie of ouderverstoting rapporteerden significant hogere niveaus van depressie en angst-symptomen.
- Ze vertoonden lagere zelfwaardering, verminderd zelf-sufficiëntiegevoel en vaker een gevoel van verlies, verlatenheid of schuld.
- Ook werden hogere percentages van risicogedrag gerapporteerd zoals alcohol- en druggebruik, een verhoogd risico op psychische stoornissen, onzeker hechtingspatroon en relatieproblemen in volwassen verbindingen.
Implicaties
Voor hulpverleners, therapeuten en beleidsmakers betekent dit dat aandacht voor ouderverstotingsdynamieken niet stopt bij de jeugdleeftijd: ook volwassenen die dergelijke ervaringen hadden kunnen langdurige emotionele en relationele gevolgen ondervinden. Het startpunt ligt bij vroegtijdige signalering, adequate interventie en optimalisatie van begeleiding voor de betrokken kinderen, maar ook duurzaam nazorgtraject voor volwassenen. Daarnaast impliceert het dat onderzoeks- en interventiekaders breed moeten zijn (niet alleen kindfase) en dat ondersteuningsprogramma’s gericht zijn op zelfbeeld, hechting en verslavingsrisico’s.
Conclusies
De auteurs concluderen dat blootstelling aan ouder-interferentie of ouderverstoting in de kinder- of adolescentieperiode gepaard kan gaan met significante langetermijneffecten in de volwassenheid op emotioneel en relationeel niveau. Tegelijkertijd merken zij op dat de empirische basis nog beperkt is: de studies zijn heterogeen qua ontwerp, steekproefomvang, metingen en culturele context, waardoor generaliseerbaarheid beperkt blijft. Het onderzoek beveelt verdere longitudinale studies en betere instrumentering aan.
Parental alienation – What do we know, and what do we (urgently) need to know?
Korte samenvatting: Deze narrative review bespreekt de stand van zaken rond Parental Alienation (PA), benadrukt de lacunes in onderzoek en doet aanbevelingen voor praktijk en beleid.
Toon meer
Context & doel
PA, oftewel het proces waarbij een kind zich verkeerd of onredelijk afzet tegen een ouder onder invloed van de andere ouder of ouderlijke dynamiek, blijft een controversieel thema in de scheidings-, hulpverlenings- en rechtspraktijk. Hine legt uit dat hoewel de belangstelling voor PA sterk is toegenomen, er nog geen consensus is over definitie, diagnose, prevalentie of mechanismen. Het doel van het artikel is om de huidige kennis te synthetiseren en de meest urgente onderzoeksvragen te identificeren.
Methode
Het is een narrative review waarbij Hine systematisch recente literatuur over PA, contactweigering, ouderlijke verstoring en aanverwante thema’s bijeenbrengt, bespreekt en kritisch analyseert. Hij put uit studies over psychologische, juridische en hulpverleningsperspectieven.
Belangrijkste bevindingen
- Er is groeiende empirische ondersteuning dat ouders (of voorkeurs-ouders) soms doelbewust gedragingen vertonen die de band van een kind met de andere ouder verstoren — dit zijn zogenoemde alienating behaviours (ABs).
- De definitie van PA is nog steeds niet uniform, wat leidt tot variatie in onderzoeksmethoden, meetinstrumenten en interpretaties.
- Op het gebied van prevalentie en uitkomsten is het onderzoek beperkt: hoewel er aanwijzingen zijn voor negatieve psychologische effecten bij kinderen en ouders, ontbreken grootschalige longitudinale studies en rigide methodologieën.
- Er is overlap en grensverwarring tussen PA, gerechtvaardigde verstoting (estrangement), ouderkind contactweigering vanwege mishandeling/verwaarlozing, en andere complexe familieprocessen. Het onderscheiden van deze fenomenen is essentieel.
Implicaties
Hulpverleners, juristen, rechters en onderzoekers worden opgeroepen tot zorgvuldigheid in terminologie, diagnostiek en interventie. Het artikel benadrukt de noodzaak van interdisciplinaire samenwerking (psychologie, forensische wetenschap, recht, pedagogie) en vraagt om heldere richtlijnen voor de praktijk, waaronder gestandaardiseerde meetinstrumenten, training voor professionals en vroegtijdige signalering van ABs.
Conclusies en beperkingen
Hine concludeert dat hoewel er belangrijke stappen gezet zijn in het begrijpen van PA, er veel urgente vragen openstaan — bijvoorbeeld: wat is de werkelijke prevalentie? Welke interventies werken? Hoe kunnen we differentiatie maken tussen PA en andere vormen van contactweigering? Het artikel geeft aan dat de meeste studies cross-sectioneel zijn, vaak zelfgerapporteerd, en dat er een risico is op bias of overgeneralisatie. Daarnaast wordt opgemerkt dat de term “syndroom” vermeden moet worden zolang de empirische basis onvolledig is.
Examining the prevalence and impact of parental alienating behaviours (PABs) in separated parents in the United Kingdom
Korte samenvatting: Deze studie onderzoekt hoe vaak ouders in het Verenigd Koninkrijk te maken hebben met ouder-vervreemdende gedragingen (PABs) na scheiding en wat de psychologische impact daarvan is op deze ouders.
Toon meer
Context & doel
Er bestaat weinig grootschalig onderzoek naar de prevalentie en gevolgen van ouder-vervreemdende gedragingen in Europa; de auteurs geven aan dat de meeste studies zich tot Noord-Amerika beperken. Het doel van deze studie was tweeledig: (a) vaststellen hoe vaak PABs voorkomen bij gescheiden of uit elkaar levende ouders in het VK; (b) vaststellen welke verbanden er zijn tussen PABs, de manifestatie ervan in het kind en de mentale gezondheid van de ouders.
Methode
Er werd een steekproef genomen van 1.005 gescheiden of uit elkaar levende ouders in het Verenigd Koninkrijk. De vragenlijst bevatte metingen van ervaren ouder-vervreemdende gedragingen (PABs), de vijf-factoren-modelcriteria voor ouderverstoting, manifestaties in het kind, en indicatoren van mentale gezondheid (zoals depressie, PTSS-symptomen, suïdale gedachten) en andere vormen van mishandeling.
Belangrijkste bevindingen
Implicaties
Deze studie toont aan dat ouder-vervreemdende gedragingen niet zeldzaam zijn in scheiding-/separatiesituaties en dat ze serieuze gevolgen kunnen hebben voor de mentale gezondheid van ouders. Voor de praktijk betekent dit: professionals in de familierechtspraak, hulpverlening en psychologie moeten alert zijn voor PABs, moeten werken met betrouwbare meetmodellen (zoals het vijf-factoren-model) en moeten interventies overwegen die zowel gericht zijn op de ouder-kind relatie als op mentale gezondheidsondersteuning. Daarnaast pleit het onderzoek voor beleidsmatige aandacht en bewustwording — gezien de mogelijke omvang en impact van het fenomeen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat PABs kunnen worden gezien als een vorm van post-scheidings misbruik van het ouder-kind systeem en een belangrijk aandachtspunt voor zowel onderzoek als interventie. Limitaties van de studie zijn onder meer het gebruik van zelfrapportagegegevens, de cross-sectionele opzet (geen longitudinale data) en mogelijke vertekeningen in wie deelnam. Ze benadrukken dat verdiepende toekomststudies wenselijk zijn, vooral longitudinaal en met meerdere meetmomenten, alsook cultureel diverse steekproeven.
Proposal for a correction and clarification to Parent–Child Relational Problem in Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition, Text Revision (DSM-5-TR)
Korte samenvatting: Dit voorstel pleit voor een taalkundige correctie in de definitie van de diagnostische categorie Parent–Child Relational Problem (PCRP) in de DSM-5-TR, met als doel de terminologie helderder te maken en verwarring met het begrip Parental Alienation te verminderen.
Toon meer
Context & doel
De categorie Parent–Child Relational Problem (PCRP) in de DSM-5-TR bevindt zich in de sectie “Other Conditions That May Be a Focus of Clinical Attention” en beschrijft problemen in de ouder–kindrelatie die mogelijk klinisch relevant zijn. Volgens Bernet & Baker is in de huidige formulering een onheldere of zelfs oxymorone term opgenomen — namelijk “unwarranted feelings of estrangement” — die verwarring oproept met het concept van ouderverstoting/parental alienation. Het doel van hun voorstel is om deze definitie te verduidelijken door één woord te veranderen, zodat de categorie beter aansluit bij het bestaande begrip en het onderscheid met ouderverstoting duidelijker wordt.
Methode
Het voorstel is een beleids-/terminologische correctie en betreft geen nieuwe empirische studie. De auteurs analyseren de huidige definitie en benoemen inconsistenties en ambiguïteiten. Vervolgens stellen zij een concrete tekstwijziging voor: in de definitie van PCRP wordt het woord “estrangement” vervangen door “alienation”. Hierdoor zou de zin “unwarranted feelings of estrangement” worden gewijzigd in “unwarranted feelings of alienation”.
Belangrijkste bevindingen
- De huidige formulering “unwarranted feelings of estrangement” wordt door de auteurs gezien als problematisch omdat in de literatuur “estrangement” doorgaans verwijst naar gerechtvaardigde of verklaarbare verwijdering (zoals bij misbruik of verwaarlozing). Het gebruik van “unwarranted” in combinatie met “estrangement” is daarmee inconsistent.
- Door het woord “alienation” te gebruiken in plaats van “estrangement” wordt de verwijzing explicieter naar gedragingen en processen die in het kader van ouderverstoting worden onderzocht — een proces waar geen legitieme reden is voor de afwijzing.
- De auteurs beargumenteren dat de categorie PCRP daarmee beter het spectrum van relatiemoeilijkheden kan dekken én duidelijker onderscheiden kan worden van bijvoorbeeld ernstige mishandeling of verwaarlozing, waar wel sprake is van “gerechtvaardigde” verwijdering.
Implicaties
Voor clinici, forensisch psychologen, jeugdrechters en hulpverleners betekent dit voorstel dat zij zich bewust moeten zijn van terminologische precisie bij de diagnose van ouder–kindrelatieproblemen. Door een helder onderscheid te maken tussen “relational problem” en “alienation” wordt het gebruik van PCRP als instrument voor signalering en advisering mogelijk versterkt. Tevens wordt bepleit dat het wijzigingsvoorstel door de redacties van de DSM wordt overgenomen, zodat toekomstige edities of herdrukken terminologisch eenduidiger zijn.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat de voorgestelde wijziging simpel is — slechts één woord — maar dat deze verandering aanzienlijke clarity kan brengen in de diagnostische tekst en in practische toepassing. Ze erkennen echter dat het slechts een tekstuele wijziging betreft en geen nieuwe empirische validatie, en dat het voorstel dus vooral terminologisch is. Ook merken zij op dat de diagnostische categorie PCRP op zich nog relatief vaag blijft en verder onderzoek nodig is naar betrouwbaarheid, validiteit en toepassing in verschillende contexten.
Ten Parental Alienation Fallacies That Compromise Decisions in Court and in Therapy
Korte samenvatting: Warshak bespreekt tien veelvoorkomende, maar foutieve aannames (‘fallacies’) over ouderverstoting (parental alienation) die de kwaliteit van juridische uitspraken en therapeutische interventies kunnen ondermijnen.
Toon meer
Context & doel
In families waarin sprake is van hoge conflicten na scheiding, komt het fenomeen van ouder-vervreemding of -verstoting (parent-child relational problems met mogelijk beïnvloeding door de ene ouder ten koste van de andere) steeds vaker voor. Volgens Warshak worden in de rechtspraxis en therapie vaak beslissingen genomen op basis van aannames die niet (voldoende) empirisch onderbouwd zijn. Het doel van dit artikel is om die tien veelvoorkomende foutieve aannames expliciet te maken en zo bij te dragen tot meer zorgvuldig diagnostisch werk en betere beslissingen in gerechtelijke en therapeutische contexten.
Methode
Het artikel betreft een kritische analyse van de literatuur, jurisprudentie en praktijkervaringen (door de auteur), waarbij tien specifieke aannames zijn geïdentificeerd die de auteur beschouwt als “fallacies”. Het artikel is geen originele empirische studie met een nieuwe dataset, maar reflectie op bestaande kennis en praktijkervaring.
Belangrijkste bevindingen
- Fallacy 1: Kinderen verwerpen nooit onredelijk de ouder bij wie zij de meeste tijd doorbrengen.
- Fallacy 2: Kinderen verwerpen nooit onredelijk moeders.
- Fallacy 3: Elke ouder draagt in gelijke mate bij aan de vervreemding van het kind.
- Fallacy 4: Vervreemding is een tijdelijk en kortstondig effect van de scheiding.
- Fallacy 5: Het verwerpen van een ouder is een kortdurende, gezonde coping-mechanisme voor het kind.
- Fallacy 6: Jonge kinderen die bij een alienerende ouder wonen hebben geen interventie nodig.
- Fallacy 7: De uitgesproken voorkeur/afwijzing van een adolescent dient dominant te zijn in omgang- of voogdijbeslissingen. :
- Fallacy 8: Kinderen die buiten het gezin goed lijken te functioneren, hoeven geen interventie.
- Fallacy 9: Ernstig vervreemde kinderen zijn het best te behandelen met traditionele therapietechnieken terwijl zij primair bij de voorkeursouder blijven wonen.
- Fallacy 10: Het scheiden van een kind van de (vermeende) alienerende ouder is per definitie traumatisch en daarom vermeden moet worden.
Implicaties
Het artikel benadrukt dat hulpverleners, advocaten, rechters en evaluators zich moeten vergewissen van de grondslag van hun aannames over ouderverstoting. Beslissingen op basis van bovenstaande aannames kunnen leiden tot suboptimale of zelfs schadelijke uitkomsten voor het kind en de betrokken ouders. Warshak pleit voor een meer genuanceerde en empirisch georiënteerde benadering waarin alternatieve verklaringen voor ouder-kind contactproblemen expliciet worden onderzocht.
Conclusies en beperkingen
Warshak concludeert dat veel gangbare aannames (“fallacies”) rondom ouderverstoting niet standhouden wanneer kritisch bekeken worden tegen empirisch en praktijkmateriaal. Hij waarschuwt dat het vasthouden aan deze aannames beslissingen kan kleuren, zoals omgangsregeling, behandelingsaanpak, of voogdijadvies. Tegelijk erkent hij dat het artikel geen nieuwe empirische data levert en dat de literatuur op het gebied van ouderverstoting nog steeds beperkingen kent (bv. heterogeniteit van studies, methodologische uitdagingen).
Smoke and mirrors: how the theory of “parental alienation” concealed domestic abuse and coercive control in France
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt hoe het concept Parent Child Relational Problem (“ouderverstoting/parental alienation”) in de Franse familierecht- en hulpverleningspraktijk werd ingezet, en hoe dit gebruik heeft bijgedragen aan het maskeren van partnergeweld en controlerend gedrag na scheiding.
Toon meer
Context & doel
In Frankrijk ontstond het gebruik van het concept ouderverstoting eind jaren ’90 in context van voogdij- en omgangsprocedures. Prigent & Sueur stellen dat dit concept vaak dienst deed als “rookgordijn” waardoor systematische partner- of ouder-kindmisbruik en controlerende dynamieken (zoals Coercive Control) na scheiding ontkend of geminimaliseerd werden.
Methode
De auteurs maakten gebruik van een multi-methodologisch kader: tekstanalyse van media- en vakpers, kwantitatieve en kwalitatieve analyse van jurisprudentie, strategische analyse van promotors van het concept ouderverstoting, en diepte-interviews met moeders die door dit label aangemerkt werden.
Belangrijkste bevindingen
- Het discours over “vadersrechten” en de vermeende massaliteit van valse beschuldigingen van incest/geweld bood vruchtbare bodem voor de verspreiding van het ouderverstotings-concept in Frankrijk.
- De auteurs stellen dat het concept niet betrouwbaar te onderscheiden is van situaties van partnergeweld of kindermishandeling, mede vanwege de wetenschappelijke zwaktes en ideologische lading van de gebruikte criteria.
- In praktijk bleken moeders die het kind wilden beschermen voor een (vermeende) gewelddadige ouder of ex-partner vaak bestempeld te worden als “vervreemder”, waardoor hun beschermingstaak en beroep op veiligheid werd ondermijnd.
Implicaties
Voor hulpverleners, advocaten, rechters en beleidsmakers betekent dit dat er kritisch gekeken moet worden naar het gebruik van het concept ouderverstoting in dossiers rond voogdij en omgang. Het artikel benadrukt de noodzaak om alert te zijn op partnergeweld, controlerende strategieën en institutionele praktijken die geweld of misbruik maskeren. Tevens pleit het voor versterking van de typologieën, definities en trainingsprogramma’s voor professionals.
Conclusies en beperkingen
Prigent & Sueur concluderen dat het gebruik van de ouderverstotings-notie in Frankrijk vaak fungeert als een “technologie” waarmee geweld ontkend, gemedieerd of genegeerd wordt. Tegelijkertijd wijzen zij op beperkingen: de studie is beperkt tot de Franse context, en hoewel methodologisch robuust, blijft het een sociaal-wetenschappelijke analyse zonder longitudinale empirische data.
Defining and measuring estrangement
Korte samenvatting: Dit artikel beschrijft hoe ouder-kindvervreemding (“estrangement”) gedefinieerd kan worden én ontwikkelt en valideert een meetinstrument waarmee distantiëring of verwijdering binnen ouder-kindrelaties geanalyseerd kan worden.
Toon meer
Context & doel
De auteurs signaleren dat hoewel het fenomeen van ouder-kind distantiëring (estrangement) in zowel klinische als relationele literatuur voorkomt, er geringe consensus is over de exacte definitie en er nauwelijks gestandaardiseerde meetinstrumenten bestonden. Het doel was om een theoretische basis voor estrangement te formuleren en een schaal te ontwikkelen die de mate van vervreemding in ouders-volwassen kindrelaties meetbaar maakt.
Methode
Conti & Ryan voerden een literatuuranalyse uit om kernaspecten van estrangement te identificeren — waaronder fysieke afstand, communicatieve disfunctie, rolomkering en blijvende emotionele breuk. Vervolgens ontwikkelden zij items voor een zelfrapportage schaal en testten deze in een steekproef (N niet exact gespecificeerd in de open abstract) om factorstructuur, betrouwbaarheid en validiteit te verkennen.
Belangrijkste bevindingen
- Estrangement wordt gedefinieerd als een proces waarin minstens één familielid actief of passief de verbondenheid met een ander familielid verbreekt of structureel vermindert, vaak door negatieve communicatie- en gedragsherhalingen.
- De ontwikkelde schaal toonde acceptabele interne consistentie en eerste bewijs voor construct- en inhoudsvaliditeit, hoewel verdere validatie aanbevolen werd.
- De auteurs benadrukken dat estrangement niet per definitie duidt op misbruik of ouderverstoting (parental alienation), maar dat het spectrum van relaties tussen ouder en kind varieert van milde scheiding tot complete verbreking.
Implicaties
Voor hulpverleners en onderzoekers wijst dit artikel op het belang van duidelijke terminologie, het onderscheid tussen gerechtvaardigde verwijdering (estrangement) en mogelijk onrechtmatige vervreemding, en de noodzaak van meetinstrumenten om interventies en onderzoeksopzetten te ondersteunen.
Conclusies en beperkingen
Conti & Ryan concluderen dat hun voorgestelde definitie en schaal een nuttige eerste stap zijn in het systematisch bestuderen van ouder-kind vervreemding, maar erkennen dat de steekproeven bescheiden waren, de schaal nog niet uitgebreid getest is in diverse culturen/landen, en dat longitudinaal onderzoek ontbreekt.
Family Estrangement: Establishing a Prevalence Rate
Korte samenvatting: Dit artikel rapporteert een eerste empirische poging om het aandeel mensen te bepalen dat ervaart dat er sprake is van familievervreemding (family estrangement), en identificeert daarbij factoren zoals relatietype, duur en stressniveau.
Toon meer
Context & doel
Hoewel opvoedings-, ouder-kind- en familierelaties vaak bestudeerd worden, is het fenomeen van langdurige breuk of vervreemding binnen families (estrangement) weinig systematisch onderzocht. Conti merkt op dat gesprekken over “familieverbinding” (family ties) de norm zijn, maar dat het achterblijven van contact of emotionele breuk ook frequent kan zijn. Het doel van de studie was om een empirische schatting te geven van de prevalentie van familievervreemding, de relatiesoort waarin deze voorkomt, de duur van de vervreemding, en het ervaren stressniveau van betrokkenen.
Methode
De studie gebruikte een steekproef van 354 (onder-) universitaire studenten die vragenlijsten invulden over ervaringen met vervreemding van familieleden. De vragen betroffen of men ooit sprake had van “cut-off” (communicatie-/contactstop) met een familielid, wie de familielid was (direct/extended), hoe lang de breuk duurde, en hoe stressvol dit werd ervaren.
Belangrijkste bevindingen
- Van de 354 deelnemers gaf 154 personen (43.5 %) aan ooit een familievervreemding te hebben meegemaakt.
- Hiervan waren 60 personen (39% van de 154; 16.9% van de totale steekproef) vervreemd van één of meer directe (nucleaire) familieleden.
- Verder waren 94 personen (61% van de 154; 26.6% van de totale steekproef) vervreemd van één of meer uitgebreide (extended) familieleden.
- De meest genoemde oorzaak van vervreemding was een meningsverschil (“disagreement”) met de vervreemde familielid, zowel bij directe als uitgebreide vervreemding.
- Gemiddelde duur van vervreemding: 59.4 maanden (~4.95 jaar) in de directfamilie-groep; 52.8 maanden (~4.4 jaar) in de uitgebreide familie-groep.
- Het ervaren stressniveau bleek hoger te zijn bij vervreemding met directe familieleden dan bij uitgebreide familieleden.
Implicaties
Voor hulpverleners en onderzoekers betekent deze studie dat familievervreemding wellicht vaker voorkomt dan vaak wordt vermoed (bijna 1 op de 2 in deze studentengroep). Het onderstreept het belang van vroegtijdige signalering (ook in student- of jongvolwassen populaties), aandacht voor emotionele stress bij vervreemdingservaringen, en het beter uit elkaar houden van directe versus uitgebreide familiebreuken. Verder suggereert het dat interventies gericht kunnen worden op relatieherstel, coping of begeleiding voor betrokkenen in familiale breukprocessen.
Conclusies en beperkingen
Conti concludeert dat familievervreemding een relevant maar onderbelicht fenomeen is binnen relaties- en gezinsonderzoek. Tegelijkertijd erkent hij dat de bevindingen beperkingen hebben: de steekproef betrof alleen (onder-) universitaire studenten, wat de generaliseerbaarheid beperkt; de meting was relatief eenvoudig (zelfrapportage, één moment in de tijd); en er was geen longitudinaal deelonderzoek, dus causale relaties blijven onduidelijk.
Parental alienation syndrome and parental alienation: Getting it wrong
Korte samenvatting: In dit invloedrijke artikel bekritiseert Bruch de wetenschappelijke en juridische onderbouwing van het concept “Parental Alienation Syndrome” (PAS) zoals voorgesteld door Richard Gardner, en bespreekt zij de risico’s van het gebruik ervan in rechtszaken over voogdij en omgang.
Toon meer
Context & doel
Tijdens de jaren ’90 won het door Gardner (1985) geïntroduceerde concept “Parental Alienation Syndrome” (PAS) terrein in familie- en jeugdrechtspraak. Bruch observeerde echter dat de term vaak zonder wetenschappelijke onderbouwing werd toegepast om verklaringen voor kinderlijke contactweigering te geven, met name in gevallen waarin sprake was van vermoedens van huiselijk geweld of misbruik. Het artikel beoogt om deze tendens te analyseren en te waarschuwen voor juridische misinterpretaties van PAS.
Methode
Bruch voert een juridische en wetenschappelijke literatuuranalyse uit van Gardner’s oorspronkelijke teksten, latere secundaire bronnen en relevante jurisprudentie. Zij vergelijkt deze met forensische richtlijnen, kinderbeschermingsstandaarden en empirisch onderzoek over kind-ouderrelaties, hechting en misbruik. Het artikel is een normatieve, analytische review, geen empirische studie.
Belangrijkste bevindingen
- Gardner’s PAS-concept mist empirische validiteit: de gepresenteerde criteria zijn niet getoetst op betrouwbaarheid of reproduceerbaarheid.
- Het gebruik van PAS in rechtszaken leidt tot een omkering van de bewijslast, waarbij beschermende ouders (vaak moeders) als “vervreemders” worden beschouwd wanneer zij misbruik melden.
- Bruch benadrukt dat de term “Parental Alienation” op zichzelf verwarring zaait, doordat het een klinische diagnose suggereert zonder erkende diagnostische status in DSM- of ICD-systemen.
Implicaties
Voor rechters, advocaten en deskundigen benadrukt dit artikel de noodzaak om onderscheid te maken tussen legitieme ouder-kind verwijdering (bij misbruik of geweld) en niet-gerechtvaardigde beïnvloeding. Bruch waarschuwt dat het onkritisch overnemen van het PAS-label kan leiden tot secundaire victimisatie en tot rechterlijke beslissingen die de veiligheid van kinderen in gevaar brengen. Zij pleit voor een empirisch gefundeerde, multidisciplinaire benadering van contactproblemen, met prioriteit voor veiligheid en welzijn van het kind.
Conclusies en beperkingen
Bruch concludeert dat “Parental Alienation Syndrome” niet voldoet aan wetenschappelijke standaarden en niet als diagnostisch kader of juridisch instrument mag worden gebruikt. Zij benadrukt dat haar analyse beperkt is tot de stand van zaken in 2001, maar dat de kritiek relevant blijft zolang de wetenschappelijke basis niet is versterkt. Het artikel geldt sindsdien als een sleutelpublicatie in de kritische beoordeling van PAS-claims in de rechtspraktijk.
Adult children’s estrangement from parents in Germany
Korte samenvatting: Het artikel brengt de prevalentie en voorspellers van vervreemding van kinderen ten opzichte van niet-coresidente biologische ouders in Duitsland in kaart, en toont dat vervreemding vaker voorkomt richting vaders dan moeders.
Toon meer
Context & doel
Relaties tussen volwassen kinderen en hun ouders worden vaak gekenmerkt door nabijheid en ondersteuning, maar er bestaat groeiende aandacht voor het fenomeen van vervreemding (estrangement). De auteurs richten zich op volwassenen in Duitsland en onderzoeken voor hoeveel kinderen de relatie met een biologische ouder gekenmerkt is door weinig of geen contact of emotionele afstand. Het doel is zowel de omvang als de determinanten van deze vervreemding beter te begrijpen.
Methode
Op basis van tien golven van longitudinale data uit de Duitse Family Panel (pairfam) met 10.228 participanten, werd via twee-niveau random-intercept logistische regressieanalyse nagegaan welke factoren samenhangen met het risico op vervreemding van de biologische moeder en de biologische vader. Vervreemding werd gedefinieerd als gebrek aan contact of emotionele afstand.
Belangrijkste bevindingen
- Ongeveer 20 % van de volwassen kinderen ervoer in de onderzoeksperiode minstens één episode van vervreemding van de vader (wat correspondereert met circa 12 % van de persoon-jaren observatie).
- Voor de moeder lag dit aandeel op circa 9 % (ongeveer 5 % van de persoon-jaren).
- Vervreemding bleek sterker samen te hangen met factoren zoals vroegere ouderlijke scheiding en overlijden, dan met geslacht van het kind; relaties met vaders bleken kwetsbaarder.
Implicaties
De resultaten illustreren dat vervreemding tussen volwassen kinderen en ouders geen marginale uitzonderingen zijn, maar een relevant fenomenologisch bereik hebben binnen familiedynamieken. Voor hulpverlening, familietherapie en beleidskaders betekent dit dat aandacht nodig is voor preventie en begeleiding van ouder-kindrelaties op volwassen leeftijd, met bijzondere aandacht voor vaderschap en stapgezinstructuren.
Conclusies
De auteurs concluderen dat vervreemding van ouders een substantieel verschijnsel is in de volwassen ouder-kindrelatie in Duitsland, en dat het vooral vaders betreft. De familiecontext (bijv. scheiding, stiefouders) speelt een cruciale rol en het individuele familielid is deel van een groter systeem. Een beperking is dat de data alleen de perceptie van de kinderen bevatten en geen gegevens over wie vervreemding initieerde of waarom.
Giving Voice to the Silence of Family Estrangement: Comparing Reasons of Estranged Parents and Adult Children in a Non-matched Sample
Korte samenvatting: Dit artikel onderzoekt de redenen die zowel vervreemde ouders als volwassen kinderen aangeven voor hun ouder-kind-vervreemding en toont aanzienlijke verschillen in perspectief tussen beide groepen.
Toon meer
Context & doel
Verwacht wordt vaak dat de ouder-kindrelatie blijvend en hecht is, maar in de praktijk komt vervreemding tussen ouders en volwassen kinderen voor. De auteurs wilden inzicht krijgen in hoe zowel ouders als volwassen kinderen hun vervreemdingservaring interpreteren — welke oorzaken zij aangeven — en of deze redenen verschillen. Daarmee beoogden ze aanknopingspunten voor communicatie en herstel binnen vervreemde familierelaties te bieden.
Methode
Via een online enquête werden 898 deelnemers geworven: 546 vervreemde ouders en 352 volwassen kinderen (niet-gematchte steekproef). Deelnemers gaven in open- antwoorden aan wat volgens hen de reden was van de vervreemding. De data werden thematisch gecodeerd via inductieve analyse om tot categorieën en thema’s te komen.
Belangrijkste bevindingen
- Drie hoofdcategorieën van redenen werden geïdentificeerd: intrafamiliaal (gedrag binnen ouder-kind relatie), interfamiliaal (invloed van buiten-familie relaties) en intrapersoonlijk (kenmerken van één van de betrokkenen).
- Vervreemde ouders gaven vaker interfamiliale redenen (zoals de kind-partner of stiefouder) én intrafamiliale (zoals scheiding) aan dan de kinderen; volwassenen kinderen wezen juist vaker op intrapersoonlijke redenen (zoals het ‘toxische’ gedrag van de ouder) dan de ouders.
- Volwassen kinderen noemden vooral: het voelen van onvoldoende ondersteuning of acceptatie door ouders, of het ervaren van giftig/negatief oudergedrag. Ouders noemden vooral: de relatiekeuze van het kind, gevoel van onrecht of entitlement bij het kind.
- Ouders waren vaker onzeker over de reden van vervreemding dan kinderen; hun verklaringen waren minder eenduidig.
Implicaties
Voor praktijk en hulpverlening betekent dit dat het zinvol is om zowel ouder- als kindperspectief in kaart te brengen bij vervreemding. Kennis van de verschillende attributiepatronen kan helpen bij het bevorderen van perspectiefnemen en communicatie-interventies. Ook wijst het op de noodzaak om niet automatisch uit te gaan van één oorzaak, maar de complexiteit van vervreemding te erkennen.
Conclusies en beperkingen
De studie concludeert dat ouder-kindvervreemding niet zeldzaam is en dat ouders en volwassen kinderen verschillende soorten redenen geven voor vervreemding — wat impact heeft op hun wederzijds begrip. Beperkingen zijn onder andere: de online zelf-selectie van deelnemers (via websites verbonden aan vervreemding), de oververtegenwoordiging van vrouwen in de steekproef, en het cross-sectioneel karakter van de data.
When Estrangement Masks Abuse
Korte samenvatting: Het artikel bespreekt hoe ouder-kindvervreemding soms het gevolg is van verborgen of systemische vormen van misbruik — en benadrukt het belang van het herkennen van patroon van dwangmatige controle (“coercive control”) binnen gefractureerde hechtingsrelaties.
Toon meer
Context & doel
In het veld van familiedynamiek wordt verondersteld dat vervreemding tussen volwassen kinderen en hun ouders vaak voorkomt als reactie op negatieve ervaringen. Het artikel van Cocchiola richt zich op een specifiek, minder besproken aspect: wanneer vervreemding niet louter een gevolg is van openlijk conflict of misbehaviour, maar wanneer deze het directe resultaat is van manipulatie, gaslighting, isolatie of andere vormen van coercieve controle binnen de hechtingsrelatie.
Methode
Het artikel is een praktijkgerichte blogpost vanuit de therapeutische werksetting van de auteur, waarin zij klinische observaties deelt, voorbeelden bespreekt en aanknopingspunten biedt voor hulpverleners. Het is geen kwantitatief onderzoek, maar een reflectie op casuïstiek en analyse van kenmerken van misbruik in de context van familievervreemding.
Belangrijkste bevindingen
- Coercieve controle (zoals gaslighting, intimidatie, isolatie) kan ertoe leiden dat een kind of volwassen kind de ‘beschermende’ ouder als onveilig of onbetrouwbaar gaat zien, en daardoor de relatie verbreekt.
- Familievervreemding is dus niet altijd het gevolg van een ouder die ‘weigert contact’, maar soms van een ouder of externe actor die actief de hechting saboteert ten behoeve van macht en controle.
- Voor hulpverleners is het cruciaal om te onderscheiden of vervreemding een legitieme zelfbeschermingsreactie is of een functie van een controle-/manipulatiepatroon — want de therapeutische aanpak verschilt wezenlijk.
Implicaties
Voor de psychologische praktijk en therapie betekent dit dat bij situaties van ouder-kindvervreemding niet automatisch aangenomen mag worden dat het kind of de ouder ‘onschuldig’ of ‘schuldig’ is. In plaats daarvan is het nodig om systematisch na te gaan of sprake is van manipulatie en controle, om zo passende interventies te kunnen kiezen — bijvoorbeeld gericht op herstel van realiteitszin, autonomie en veilige hechtingsrelaties.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat vervreemding soms dient als een laatste zelfbeschermingsmaatregel, maar dat andere keren de vervreemding juist onderdeel is van een breder patroon van misbruik. Ze benadrukt dat therapeutische validatie belangrijk is, maar ook dat de hulpverlener niet te snel mag kiezen voor ondersteuning van een breuk zonder kritisch te onderzoeken of onderliggende controlemechanismen aanwezig zijn. Beperkingen van het artikel zijn de niet-onderzoeksmatige aard, het ontbreken van systematische data en mogelijke bias door klinische casuïstiek.
From family estrangement to empowered exits: new emotional developments
Korte samenvatting: Dit kwalitatieve artikel onderzoekt hoe volwassen kinderen én ouders het proces van ‘uitstappen’ uit het familiesysteem ervaren — van vervreemding naar bewuste, versterkte keuzes — en welke emotionele (her)socialisatie daarbij een rol speelt.
Toon meer
Context & doel
Het dominant paradigma in onderzoek naar ouder-kindvervreemding richt zich op het concept ‘estrangement’, dat vaak pathologiserend is en de nadruk legt op relationele breuk. Nica brengt een alternatief perspectief in: de term ‘empowered exits’ benadrukt dat sommige volwassenen en ouders actief ervoor kiezen om uit relaties met hun biologische familie te stappen, vaak vanuit een motief van zelfbescherming, grensstelling of emotionele autonomie.
Methode
Er werden semi-gestructureerde online interviews gehouden met 30 deelnemers (26 volwassen kinderen, 4 ouders) die minimaal 1 jaar uit hun familierelatie waren. De meeste kwamen uit de V.S., leeftijd 28-77 jaar (M ≈ 46 jaar). De analyse vond plaats met thematische codering richting een model van emotionele (her)socialisatie.
Belangrijkste bevindingen
- Het proces van uitstappen (exiting) kent meerdere fasen: initiële emotionele deviantie (afstand nemen), transitie (grensstelling, verlies, autonomie) en hersocialisatie (nieuw emotioneel normenkader, netwerk, zelfbeeld).
- Voor volwassen kinderen waren negatieve vroege ervaringen zoals emotionele chaos, trauma of grensoverschrijding prominent — wat leidde tot grensstelling en herstel van emotionele vrijheid.
- Voor ouder-exiters (minder representatief in de steekproef) kwam vooral het gevoel van verlies, verwarring en statusverlies (bijv. grootouderrol) naar voren — en vaak een latere fase van acceptatie en zelfkeuze.
Implicaties
Voor hulpverlening en beleid suggereert dit onderzoek dat we moeten kijken voorbij het louter vaststellen van ‘familievervreemding’ als symptoom. In plaats daarvan dienen we de actieve keuzeprocessen, emotionele herstructurering en grenswerk van personen die beëindigen of beperken van familierelaties te erkennen. Therapie-, ondersteuningsprogramma’s en beleidsinterventies zouden inspelen op boundary management, nieuw sociaal netwerk, emotionele kapitalisatie en validatie van de exiter-positie.
Conclusies en beperkingen
Nica concludeert dat ‘uitstappen’ uit het familiesysteem niet per se enkel verlies of pathologie betekent, maar ook een proces van empowerment en heropbouw van emotionele autonomie. Beperkingen zijn de niet-representatieve steekproef (meer kinderen dan ouders, voornamelijk Anglo-Amerikaans) en het kwalitatieve karakter, waardoor generaliseerbaarheid beperkt is.
Developmental Psychology and the Scientific Status of Parental Alienation
Korte samenvatting: Deze uitgebreide literatuurstudie analyseert meer dan 200 empirische publicaties over Parental Alienation (ouder-kindvervreemding) en concludeert dat dit onderzoeksveld uitgegroeid is tot een wetenschappelijk betrouwbaar kennisgebied.
Toon meer
Context & doel
De relatie tussen ouders en kinderen kan fragiel worden bij scheiding of hoog conflict; het begrip ouder-kindvervreemding beschrijft situaties waarin een kind zich tegen één ouder keert, vaak met steun van de andere ouder. De auteurs wilden vaststellen of de literatuur over dit fenomeen voldoet aan de criteria voor een rijpend wetenschappelijk onderzoeksveld, en hoe deze literatuur zich verhoudt tot bredere theorieën over ouder-kindrelaties en ontwikkelingspsychologie. (Harman et al., 2022)
Methode
De auteurs voerden een systematische literatuuranalyse uit via vier databases, identificeerden 213 documenten met empirische data over ouder-kindvervreemding tot eind 2020, gepubliceerd in 10 talen. Ze evalueerden deze literatuur aan de hand van criteria voor een rijpend onderzoeksveld zoals: groei van het aantal studies, toename van kwantitatieve onderzoeksmethoden, en hypothesegeteste studies.
Belangrijkste bevindingen
- Het aantal onderzoeken over ouder-kindvervreemding groeit snel: bijna 40 % van de literatuur is verschenen sinds 2016.
- Er is een duidelijke verschuiving richting kwantitatieve methoden en hypothesegeteste ontwerpen, wat duidt op maturation van het veld.
- De literatuur laat consistente associaties zien tussen inter-ouderlijk conflict, ouderlijke gedragingen die gericht zijn op ontwrichting van de ouder-kindrelatie (zogenaamde ‘parental alienating behaviours’), en het afkeren van het kind van de andere ouder.
Implicaties
Voor de praktijk (therapie, forensische beoordeling, familierecht) betekent dit dat de term ‘ouder-kindvervreemding’ niet langer als een anekdotisch of onbewezen concept hoeft te worden beschouwd, maar als een onderzoeksgebied met voldoende empirische ondersteuning. Het benadrukt de noodzaak voor professionele herkenning, adequate diagnostiek en interventie bestaande uit gericht kijken naar ouderlijke gedragingen, ouder-kindrelaties en systemisch conflict.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concludeerden dat hoewel ouder-kindvervreemding een complex fenomeen blijft, de onderzoeksbasis in aanzienlijk mate stevig is geworden en voldoet aan criteria voor een volwassen wetenschapsveld. Tegelijk erkennen zij beperkingen: heterogeniteit in definities, methodologische variatie tussen studies, en dat causale verbanden nog grotendeels niet experimenteel zijn vastgesteld.
Is it abuse, alienation, and/or estrangement? A decision tree
Korte samenvatting: Dit artikel introduceert een beslisboom om in complexe ouder-kindzaken onderscheid te maken tussen misbruik/geweld, ouder-kindvervreemding en gerechtvaardigde verstoting. Het reikt taal en stappen aan om evaluaties systematisch en differentieel te onderbouwen.
Toon meer
Context & doel
In hoog-conflictscheidingen komen claims van huiselijk geweld, kindermishandeling en “alienation” vaak samen voor. Evaluatoren worstelen met terminologie en met het onderscheiden van causale factoren achter contactweigering. Drozd en Olesen ontwikkelen een beslisboom die een gemeenschappelijk kader en woordgebruik biedt om te bepalen of afwijzend gedrag van een kind wijst op misbruik, op beïnvloeding/ontwrichting van de relatie met de andere ouder (alienation), dan wel op gerechtvaardigde verstoting (estrangement).
Methode
Conceptueel-praktische uitwerking op basis van forensische en klinische expertise en bestaande literatuur. De auteurs structureren kernvragen in opeenvolgende beslisstappen (aanwezigheid van geweld/veiligheidsrisico, validiteit van beschuldigingen, oudergedrag, kindkenmerken, proportionaliteit van afwijzing) en koppelen die aan mogelijke verklaringen en interventierichtingen.
Belangrijkste bevindingen
- De beslisboom differentieert drie primaire routes: misbruik/geweld; ouder-kindvervreemding door ondermijnend oudergedrag; en gerechtvaardigde verstoting wanneer afwijzing samenhangt met reële schadelijkheid/gevaar.
- Terminologische precisie is essentieel: “alienation” dient niet te worden gebruikt wanneer misbruik is vastgesteld; in die gevallen past taal zoals “estrangement” of veiligheidskader.
- Een systematische, hypothesetoetsende benadering die zowel ouder- als kindvariabelen onderzoekt, verkleint het risico op tunnelvisie en op onjuiste interventies.
Implicaties
Voor rechtbanken, jeugdhulp en forensische evaluaties biedt de beslisboom een hanteerbaar stappenplan voor differentiële diagnostiek en besluitvorming. Het ondersteunt veiligheidsbeoordeling bij vermoedens van geweld, helpt manipulatieve patronen herkennen en motiveert proportionele maatregelen (behandeling, begeleid contact, of beschermende beperkingen) afgestemd op de vastgestelde oorzaak.
Conclusies
De voorgestelde beslisboom bevordert consistentie en transparantie in de beoordeling van contactproblemen na scheiding. De auteurs benadrukken dat het geen gestandaardiseerde test is en dat training, triangulatie van bronnen en contextuele analyse noodzakelijk blijven. Verdere empirische validering van de beslisstappen en definities wordt aanbevolen.
The Alienated Child: A Reformulation of Parental Alienation Syndrome
Korte samenvatting: Klassiek artikel dat het controversiële PAS-concept herformuleert tot een kindergerichte benadering: de focus verschuift van het labelen van ouders naar het begrijpen van het vervreemde kind en de meervoudige factoren die tot afwijzing leiden.
Toon meer
Context & doel
In de jaren ’90 werd “Parental Alienation Syndrome” (PAS) breed besproken maar ook bekritiseerd wegens gebrek aan afbakening en empirische basis. Kelly en Johnston beogen de discussie te depolariseren door het kind centraal te zetten. Ze onderscheiden duidelijk tussen gerechtvaardigde afwijzing (estrangement), normale aanpassingsproblemen na scheiding en vervreemding waarbij een kind onevenredig negatief staat tegenover een ouder zonder proportionele redenen.
Methode
Conceptuele herformulering op basis van bestaande literatuur en klinisch-forensische ervaring. De auteurs presenteren een systeem- en ontwikkelingspsychologisch raamwerk met specifieke kindkenmerken, oudergedragingen en gezinscontexten die samen het risico op vervreemding vergroten of verkleinen.
Belangrijkste bevindingen
- Vervreemding is een multifactoriële uitkomst: kindfactoren (temperament, loyaliteitsconflict), ouderfactoren (denigreren, grensoverschrijding, rigide opvoedstijl) en context (chronisch inter-ouderlijk conflict, procedures) interageren.
- Het kinderbeeld omvat typische cognitieve en relationele kenmerken (zwart-wit denken, gebrek aan ambivalentie, ‘borrowed scenarios’, onafhankelijke denktrant) die verschillen van andere contactproblemen.
- Beoordeling en interventie moeten differentieel zijn: wanneer misbruik of reële onveiligheid aanwezig is, past een beschermingskader; bij vervreemding horen relationele en systeeminterventies die contactherstel zorgvuldig vormgeven.
Implicaties
Het artikel biedt een gedeelde taal voor rechtbanken, hulpverlening en experts om contactweigering te duiden zonder simplificerende labels. Het ondersteunt gefaseerde diagnostiek (veiligheid eerst), en interventies die zowel oudergedrag, ouder-kindinteractie als het juridische proces adresseren.
Conclusies
Door het perspectief te verschuiven van “een ouder die vervreemdt” naar “het alienated child” ontstaat een bruikbaarder, minder polariserend kader. De auteurs benadrukken de nood aan empirische verfijning en voorzichtigheid bij het toepassen van categorieën in individuele zaken.
Family marginalization, alienation, and estrangement: questioning the nonvoluntary status of family relationships
Korte samenvatting: Dit overzichtsartikel ordent drie verwante maar onderscheidbare processen—marginalisering, vervreemding en verstoting—en bepleit om familierelhoudingen niet automatisch als “onvrijwillig” en onverbrekelijk te beschouwen. Het biedt definities, historische lijnen en onderzoeksvragen om het debat te scherpstellen.
Toon meer
Context & doel
In het publieke en wetenschappelijke discours wordt familie vaak voorgesteld als vanzelfsprekend hecht en doorlopend. Scharp en Dorrance Hall tonen dat dit ideaal botst met realiteiten van marginalisering (uitsluiting binnen de familie), alienation (vervreemding) en estrangement (bewuste breuk/afstand). Doel is de concepten te definiëren, hun onderlinge relaties te verduidelijken en een onderzoeksagenda te formuleren die voorbij simplificerende aannames gaat.
Methode
Narratieve en conceptuele review van literatuur uit communicatie-, familie- en sociale wetenschappen. De auteurs reconstrueren de ontwikkeling van elk begrip, vergelijken definities en afbakeningen, en identificeren lacunes in meetinstrumenten en methodologieën.
Belangrijkste bevindingen
- Drie processen, drie logica’s: marginalisering (in-group uitsluiting), alienation (toenemende vervreemding/afstand) en estrangement (expliciete verbreking) zijn verwant maar niet synoniem en vereisen elk andere onderzoeksvragen en interventies.
- Non-voluntariteit ter discussie: het idee dat familierelaties per definitie “onvrijwillig” zijn, verhult agency en morele complexiteit; individuen kunnen redenen hebben om grenzen te stellen of relaties te beëindigen.
- Nood aan conceptuele en meetkundige scherpte: heterogene definities en gebrek aan gevalideerde schalen bemoeilijken vergelijkbaarheid; de auteurs roepen op tot heldere operationele criteria en longitudinaal onderzoek.
Implicaties
Voor praktijk (hulpverlening, recht, beleid) betekent dit dat casussen van contactbreuk niet uniform moeten worden benaderd. Heldere conceptualisering helpt om het onderscheid te maken tussen schadelijke uitsluiting, geleidelijke relatie-erosie en intentionele, soms beschermende exits—met elk eigen ethische en interventiekaders.
Conclusies
Het artikel repositioneert familierelaties als dynamische, onderhandelbare banden en biedt een raamwerk dat nuance toevoegt aan discussies over ouder-kindvervreemding en verstoting. Beperkingen zijn de afhankelijkheid van bestaande literatuur en het ontbreken van nieuwe empirische data; de auteurs schetsen daarom concrete paden voor meetontwikkeling en longitudinale studies.
The NICHD Interview Protocol used by Dutch Child Protection Workers: Effects on Interview Style, Children's Reported Information and Susceptibility to Suggestion
Korte samenvatting: Veldonderzoek bij Veilig Thuis laat zien dat gebruik van het NICHD-interviewprotocol leidt tot meer open uitnodigingen en minder suggestieve vragen, en dat kinderen meer gebeurtenisgerelateerde informatie rapporteren dan in niet-gestandaardiseerde interviews.
Toon meer
Context & doel
In de Nederlandse jeugdbescherming bestaan zorgen over de kwaliteit en betrouwbaarheid van kindinterviews wanneer vermoedens van mishandeling of huiselijk geweld worden onderzocht. Dit onderzoek evalueert of implementatie van het wetenschappelijk onderbouwde NICHD-protocol bij Veilig Thuis de interviewkwaliteit en de informatiewinning bij kinderen verbetert.
Methode
Professionals kregen een driedaagse training in het NICHD-protocol met periodieke feedback. In een gerandomiseerde veldopzet werden 38 NICHD-interviews vergeleken met 30 controle-interviews zonder protocol. Uitkomstmaten betroffen o.a. vraagtypen (open uitnodigingen vs. gesloten/suggestieve vragen), hoeveelheid en aard van gerapporteerde informatie, en indicatoren gerelateerd aan suggestibiliteit.
Belangrijkste bevindingen
- NICHD-interviews bevatten significant meer uitnodigingen en minder suggestieve/leidende vragen dan niet-gestandaardiseerde interviews.
- Kinderen rapporteerden in de NICHD-conditie meer details over het incident of de relevante gebeurtenissen.
- Er waren geen aanwijzingen dat toepassing van het protocol de kwetsbaarheid voor suggestie verhoogde; de bevindingen ondersteunen juist meer zorgvuldige, kindvriendelijke dataverzameling.
Implicaties
Implementatie van een evidence-based protocol in de jeugdbescherming verhoogt de kwaliteit van forensische kindinterviews en daarmee de betrouwbaarheid van besluitvorming over veiligheid en interventies. Structurele training en feedback zijn essentieel om de effecten te borgen.
Conclusies
Het NICHD-protocol is een effectief hulpmiddel voor kindinterviews binnen de jeugdbescherming. Hoewel generaliseerbaarheid buiten Veilig Thuis en langere-termijn effecten verder onderzoek vergen, onderstrepen de resultaten de noodzaak van standaardisering en scholing in interviewvaardigheden.
Assessing for alienation in child custody and access evaluations
Korte samenvatting: Richtlijnen voor het differentiëren van ouder-kindvervreemding van andere vormen van ouderafwijzing in voogdij- en omgangsevaluaties. De auteurs bieden een systematische benadering met aandacht voor veiligheid, hypothesetoetsing en triangulatie van bronnen.
Toon meer
Context & doel
In hoog-conflict scheidingszaken worden rechtbanken en deskundigen geconfronteerd met kinderen die een ouder (sterk) afwijzen. Dit artikel beoogt beoordelaars handvatten te geven om alienation te onderscheiden van gerechtvaardigde afwijzing (bijv. bij misbruik of verwaarlozing) en van andere verklaringen (loyaliteitsconflict, ontwikkeling, psychopathologie).
Methode
Conceptueel-praktische richtlijn gebaseerd op forensische ervaring en literatuur. De auteurs beschrijven een integratieve evaluatie: (1) veiligheid en plausibiliteit van mishandeling toetsen; (2) systematisch gedrags- en interactiepatronen van beide ouders en het kind onderzoeken; (3) informatie trianguleren (interviews, observaties, dossier- en collateral-gegevens); (4) hypothesen differentiëren en falsificeren.
Belangrijkste bevindingen
- Alienation herken je aan een cluster van kindkenmerken (zwart-wit denken, borrowed scenarios, gebrek aan ambivalentie) in combinatie met ontwrichtend oudergedrag (denigreren, coalitievorming, ondermijnen van contact).
- Niet elke contactweigering is vervreemding: vaststelling van reële onveiligheid of ernstig schadelijk gedrag impliceert estrangement en vraagt om een beschermingskader, niet om ‘alienation’-interventies.
- Betrouwbare evaluaties vergen hypothesetoetsing, proportioneel wegen van signalen en het vermijden van vooringenomen labels of enkelvoudige verklaringen.
Implicaties
Voor praktijk en rechtspraak: start altijd met veiligheidsbeoordeling; gebruik een differentieel diagnostisch kader; koppel bevindingen aan proportionele maatregelen (bescherming, behandeling, begeleid contact of – bij bewezen vervreemding – relationele interventies gericht op herstel).
Conclusies
Het artikel levert een bruikbaar beoordelingskader dat nuanceert tussen verschillende oorzaken van ouderafwijzing. De auteurs benadrukken de noodzaak van training, zorgvuldig gegevensverzamelen en transparante verslaglegging; verdere empirische validering van indicatoren blijft wenselijk.
Patterns of Parental Alienation Syndrome: A Qualitative Study of Adults Who were Alienated from a Parent as a Child
Korte samenvatting: Dit kwalitatieve retrospectieve onderzoek beschrijft drie onderscheiden patronen van ouderverstoting bij volwassenen die als kind van een ouder vervreemd werden, en bespreekt bijkomende kenmerken zoals persoonlijkheidsstoornissen, verslaving en gezinsstructuur.
Toon meer
Context & doel
Het artikel van Baker (2006) richt zich op de ervaring van volwassenen die aangeven tijdens hun kindertijd vervreemd te zijn geraakt van een ouder als gevolg van de gedragingen van de andere ouder — een fenomeen dat vaak benoemd wordt als Parental Alienation Syndrome (PAS). De doelstelling was tweevoudig: (1) vaststellen of er een populatie bestaat van mensen die zichzelf identificeren met dit proces, en (2) onderzoeken of er onderscheidbare patronen zijn in hoe ouderverstoting zich manifesteert in de gezinnen.
Methode
De onderzoeker rekruteerde via internetadvertenties en mond-tot-mond een steekproef van volwassenen (n = 42, waarvan 40 werden geanalyseerd) in de leeftijd van 19 tot 67 jaar (gemiddeld circa 40,5 jaar; SD ≈ 11,5). Semi-gestructureerde interviews van ongeveer één uur werden afgenomen, opgenomen en volledig getranscribeerd. Vervolgens werd via inhoudsanalyse gezocht naar hoofdthema’s en patronen in de ervaringen.
Belangrijkste bevindingen
- Er werden drie duidelijke patronen van ouderverstoting geïdentificeerd: (1) narcistische vervreemdende moeder in een gezin met echtscheiding, (2) narcistische vervreemdende moeder in een intact gezin, en (3) misbruikende/afwijzende vervreemdende ouder (moeder of vader) in diverse gezinsstructuren.
- In de meeste gevallen traden naast ouderverstoting ook andere risicofactoren op: alcoholisme, kindermishandeling, persoonlijkheidsstoornissen bij de vervreemdende ouder.
- Ouderverstoting kwam ook voor in intacte gezinnen (dus zonder echtscheiding) én in gezinnen zonder zware gerechtelijke geschillen.
- Sommige doel-ouders (de vervreemde ouder) lijken volgens de ervaren kinderen zelf een rol gehad te hebben in het proces — bijvoorbeeld door weinig initiatief te nemen of zich terug te trekken.
- De vervreemdingservaring werd niet altijd volledig geïnternaliseerd door de kinderen/adulten — ze waren zich soms bewust van het proces, of verwierpen het geheel niet automatisch.
Implicaties
Voor de praktijk (therapie, hulpverlening) betekent dit dat hulpverleners zich bewust moeten zijn van de verschillende uitingsvormen van ouderverstoting — het is geen uniform proces. Daarnaast is aandacht voor comorbide problemen (verslaving, persoonlijkheidsstoornissen, gezinsdynamiek) noodzakelijk. Omdat ouderverstoting ook in intacte gezinnen en zonder hoge juridische escalatie voorkomt, moeten professionals ook buiten het klassieke echtscheidingskader alert zijn. Voor de juridische context brengt het mee dat aandacht voor het interpersoonlijke en diagnostische complexer is dan enkel omgangs- of gezagsproblemen.
Conclusies en beperkingen
Baker concludeert dat er inderdaad volwassenen zijn die zichzelf identificeren met een vervreemdingsproces en dat er meerdere patronen zijn waarin ouderverstoting zich kan manifesteren. Tegelijk stelt ze dat het onderzoek beperkingen heeft: de steekproef is zelfgeselecteerd (via internet), dus geen representatieve populatie; recall-bias mogelijk; en de algemene prevalentie of causale mechanismen blijven onduidelijk.
Parental Alienation is Pseudoscience
Korte samenvatting: In dit artikel betogen 13 academici dat het concept Parental Alienation (PA) niet voldoet aan de wetenschappelijke criteria en derhalve beschouwd moet worden als pseudowetenschap.
Toon meer
Context & doel
Het artikel verschijnt in een tijd waarin het begrip ‘ouderverstoting’ of parental alienation steeds vaker opduikt in juridische en psychologische contexten. De auteurs – allen ervaren onderzoekers – willen kritisch onderzoeken in hoeverre het label PA gebaseerd is op betrouwbare empirische gegevens, valide meetinstrumenten en een coherent theoretisch kader. Ze signaleren dat het begrip in de praktijk veelvuldig wordt gebruikt, maar dat de onderliggende wetenschappelijke basis ontbreekt (Almqvist et al., 2024).
Methode
Het artikel betreft een position paper / kritische analyse, waarin de auteurs literatuurfunctie, terminologie, empirisch onderzoek en juridische toepassing van het PA-begrip systematisch tegen het licht houden. Er wordt geen nieuwe empirische studie uitgevoerd, maar eerder een meta-kritische reflectie op het veld.
Belangrijkste bevindingen
- Het begrip PA is ingebed in een heterogene verzameling van case-studies, anekdotisch bewijs en juridische argumentatie, en mist eenduidige operationalisatie en meetinstrumenten.
- Beoordeling van PA wordt vaak gebruikt in contexten met ouderschapsconflict, maar onderscheidende criteria (causaliteit, exclusiviteit, validiteit) ontbreken.
- Het gebruik van PA-claims kan problematisch zijn, onder andere doordat zorgen over kindermishandeling, huiselijk geweld of structurele machtsverhoudingen in het gezin op de achtergrond raken.
Implicaties
Voor professionals in de rechtspraak, hulpverlening en diagnostiek betekent dit dat men voorzichtig moet zijn met het aannemen van PA als een bewezen psychologisch syndroom. De auteurs raden aan om eerst bredere contextuele factoren zoals geweld, misbruik of machtsonbalans in gezinnen systematisch in kaart te brengen, in plaats van automatisch het label ‘ouderverstoting’ toe te passen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat PA zoals vaak gehanteerd niet voldoet aan de eisen van wetenschappelijke toetsbaarheid en betrouwbaarheid, en moeten worden beschouwd als pseudowetenschap. Ze geven aan dat dit artikel niet zelf nieuwe empirische data levert, waardoor verdere onderzoek nodig is om alternatieve verklaringsmodellen – zoals ouderlijke mishandeling, conflictdynamieken en kindperspectief – te versterken.
A collective international response to the claim that so-called ‘parental alienation’ is a well-studied ‘gender neutral’ empirical phenomenon which can easily be measured
Korte samenvatting: Een internationaal samengestelde groep van 105 onderzoekers en professionals betoogt dat het concept ‘ouderverstoting’ (parental alienation) niet voldoet aan de criteria van rigoureuze empirische wetenschappelijke onderbouwing en waarschuwt voor het gebruik ervan als genderneutraal, meetbaar fenomeen in de rechtspraak.
Toon meer
Context & doel
In dit werk wordt gereageerd op een artikel (Parental Alienation is Pseudoscience, 2024) dat in Zweden gepubliceerd werd en waarin kritisch werd gekeken naar het gebruik van het ‘ouderverstoting’-begrip in familierechtelijke procedures. De internationale groep komt samen om te weerleggen dat ouderverstoting een goed onderbouwd, genderneutraal concept is dat eenvoudig meetbaar is.
Methode
Het betreft een position-paper/consensusrapport zonder nieuwe primaire data. De auteurs analyseren bestaande literatuur kritisch, beoordelen methodologische zwaktes, benoemen gender- en machtsdimensies in de toepassing van het concept en brengen argumenten samen uit onderzoeken op internationaal niveau (18 landen, 105 ondertekenaars).
Belangrijkste bevindingen
- Er ontbreekt een eenduidige, internationaal geaccepteerde definitie van ouderverstoting; studies zijn methodologisch vaak beperkt (zelfselectie, retrospectief, kleine steekproeven, geen controlegroep).
- Het idee dat ouderverstoting genderneutraal toegepast kan worden wordt volgens de auteurs niet ondersteund: in rechtbankpraktijken worden – wereldwijd – vaker moeders beschuldigd van het vervreemden van kinderen.
- Er is een risico dat het gebruik van het concept ouderverstoting in familiezaken de aandacht voor geweld, kindermishandeling, machtsonevenwicht en genderdynamiek maskeert of ondermijnt.
Implicaties
Voor hulpverleners, juridische professionals en rechters betekent dit rapport: wees kritisch ten aanzien van het label ouderverstoting, controleer de methodologische betrouwbaarheid en wees alert op gender-, macht- en geweldscomponenten in scheidings- en omgangszaken. Het rapport pleit voor een meer genuanceerde benadering in plaats van automatische toepassing van het PA-begrip.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat het concept ouderverstoting in zijn huidige vorm onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd is om als betrouwbaar, genderneutraal diagnostisch of jurisprudentieel instrument te dienen. Ze erkennen dat hun rapport geen nieuwe empirische data bevat, en geven aan dat toekomstig onderzoek nodig is met strengere methodologieën, grotere steekproeven, longitudinaal ontwerp en expliciete aandacht voor gender- en machtstructuren.
Parental Alienating Behaviors: An Unacknowledged Form of Family Violence
Korte samenvatting: In deze literatuuroverzichtstudie pleiten de auteurs ervoor om ouderverstotende gedragingen (parental alienating behaviours) te erkennen als een vorm van gezinsgeweld, vanwege de schadelijke effecten op kinderen en de vervreemde ouder.
Toon meer
Context & doel
Het artikel komt voort uit de vaststelling dat het fenomeen ouderverstoting (het proces waarbij een kind zich plotseling, langdurig en zonder duidelijke rechtvaardiging afkeert van een ouder) in zowel juridische als hulpverleningspraktijk vaak wordt geminimaliseerd of ontkend. De auteurs willen dit gedrag expliciet kaderen in de context van gezinsgeweld en agressie, zodat jurisprudentie, hulpverlening en beleid er adequater mee om kunnen gaan.
Methode
Het betreft een kritische literatuuranalyse van bestaande studies over ouderverstoting, gezinsgeweld, psychologische agressie, kindermishandeling en ouder-kindrelaties. De auteurs onderzoeken welke gedragingen binnen het ouderverstotingsdomein kunnen worden geïdentificeerd, hoe deze zich verhouden tot reeds erkende vormen van geweld in huiselijke kring, en welke hiaten er zijn in onderzoek en praktijk.
Belangrijkste bevindingen
- Ouderverstotende gedragingen (zoals het denigreren van de andere ouder voor het kind, het systematisch belemmeren van contact, het manipuleren van het kind tegen de ouder) kunnen worden beschouwd als instrumentele en/of vijandige agressie gericht op de ouder-kindrelatie.
- Deze gedragingen vertonen parallellen met andere vormen van gezinsgeweld, zoals psychologische mishandeling, coercive control, en emotionele verwaarlozing.
- Er is een maatschappelijke en professionele ontkenning of minimalisering van deze gedragingen, waardoor juridische bescherming, hulpverlening en onderzoek onvoldoende zijn ontwikkeld.
Implicaties
De auteurs pleiten ervoor dat hulpverleners, rechters en beleidmakers ouderverstotende gedragingen erkennen als een vorm van gezinsgeweld met aansluitende interventies. Denk aan: screening op ouderverstotende gedragingen bij omgangszaken, gespecialiseerde therapieën voor het kind én de vervreemde ouder, en juridische maatregelen indien nodig. Daarnaast wordt onderzoek aanbevolen naar prevalentie, risicofactoren en interventies.
Conclusies en beperkingen
Harman, Kruk & Hines concluderen dat ouderverstotende gedragingen een serieus en vaak over het hoofd gezien fenomeen vormen binnen gezinssystemen en dat erkenning ervan dringend is. Tegelijk erkennen zij dat het veld nog vele hiaten kent: het ontbreken van longitudinaal onderzoek, standaard meetinstrumenten en representatieve steekproeven.
The Impact of Parental Alienating Behaviours on the Mental Health of Adults Alienated in Childhood
Korte samenvatting: In deze kwalitatieve studie vertellen 20 volwassenen die in hun kinder- of adolescentie-jaren werden blootgesteld aan ouderverstorende (alienating) gedragingen over de langdurige impact daarvan op hun mentale gezondheid — van angststoornissen tot verslaving en suïcidale gedachten.
Toon meer
Context & doel
De auteurs richten zich op de ervaring van volwassenen die als kind of jongere blootgesteld zijn geweest aan zogenaamde ouder-verstotende gedragingen (parental alienating behaviours, PAB) binnen het kader van omgangs- en gezinssituaties. In de literatuur bestaat inmiddels veronderstelling dat dergelijke gedragingen samenhangen met psychische klachten op latere leeftijd, maar kwalitatief onderzoek met de volwassenen zelf is schaars. Het doel was daarom uit te zoeken hoe deze blootstelling ervaren werd en welke mentale gezondheidsgevolgen de deelnemers toeschrijven aan die ervaringen.
Methode
Er werd een internationale steekproef (n = 20) samengesteld van volwassenen (18 jaar en ouder) die aangaven in hun jeugd blootgesteld te zijn aan ouder-verstotende gedragingen. Via semi-gestructureerde interviews (60–90 minuten) werd data verzameld; deelnemers werden geselecteerd via online groepen en supportgroepen. Screening vond plaats met behulp van de Baker Strategy Questionnaire (BSQ) — deelnemers rapporteerden BSQ-scores boven de 40, wat duidde op hogere blootstelling.
Belangrijkste bevindingen
- Alle deelnemers gaven aan dat hun mentale gezondheid in meer of mindere mate werd beïnvloed door de blootstelling aan ouder-verstotende gedragingen; 90 % rapporteerde specifieke mentale gezondheidsmoeilijkheden zoals depressie, angst, ADHD, PTSS-achtige symptomen.
- Over de helft van de deelnemers gaf aan ooit verslaving of substantie-misbruik te hebben gehad (alcohol, cannabis) als coping-mechanisme om met de emotionele belasting om te gaan.
- Er werd veelvoorkomende emotionele pijn ervaren: gevoelens van schaamte en schuld, verlating, isolatie, conflicterend zelfbeeld, verlies van vertrouwen. Ongeveer 60 % rapporteerde intense gevoelens van rouw en verlies in verband met de (verloren) ouder-kindrelatie.
- Veel deelnemers beschreven verwarring over hun ervaringen — het proces van verstoting bleef vaak onbegrepen, en pas op volwassen leeftijd werd het verband duidelijk. Sommige gaven aan suïcidale gedachten te hebben gehad of pogingen te hebben ondernomen.
- Niettemin werden ook coping-mechanismen en veerkracht beschreven: vele deelnemers ontwikkelden adaptieve strategieën, zochten betekenis, deden aan zelf-educatie, begonnen therapie of supportgroepen.
Implicaties
De studie onderstreept dat hulpverleners, therapeuten en betrokken professionals alert moeten zijn op de lange termijn effecten van ouder-verstotende gedragingen, ook wanneer primaire focus ligt op omgang- of scheidingsconflicten. Een trauma-geïnformeerde benadering, aandacht voor hechtings- en relatiegeschiedenis, alsook screening op verslaving en suïcidaliteit worden aanbevolen.
Conclusies en beperkingen
Verhaar, Matthewson & Bentley concluderen dat blootstelling aan ouder-verstotende gedragingen in de jeugd een duidelijk negatieve impact kan hebben op de mentale gezondheid in de volwassenheid — het fenomeen verdient erkenning als een vorm van emotionele mishandeling. Tegelijk wijzen zij op beperkingen: de steekproef is klein (n = 20), opportunistisch gerekruteerd en er is geen controlegroep — causale conclusies zijn daarom niet haalbaar.
Targeted Parents Surviving Parental Alienation: Consequences of the Alienation and Coping Strategies
Korte samenvatting: Deze kwalitatieve studie belicht de ervaringen van ouders die door ouderverstoting (‘targeted parents’) zijn getroffen, onderzoekt de gevolgen voor diverse levensdomeinen en identificeert copingstrategieën die zij hanteren.
Toon meer
Context & doel
Het onderzoek richt zich op ouders die door middel van vervreemdende gedragingen van hun kinderen zijn vervreemd — in de literatuur aangeduid als het fenomeen Parental Alienation (PA). Het doel was om inzicht te krijgen in de gevolgen van die vervreemding voor de ouders zelf en te onderzoeken welke strategieën zij gebruiken om hiermee om te gaan. }
Methode
Via criterion-sampling werden 54 zelf-gerapporteerde ‘targeted parents’ geselecteerd die aangaven vervreemd te zijn van hun kind(eren). Er werden diepte-interviews gehouden, getranscribeerd en thematisch geanalyseerd.
Belangrijkste bevindingen
- Er werden zes subthema’s geïdentificeerd omtrent de gevolgen voor het leven van de ouders: emotionele, gedragsmatige, financiële/werkgerelateerde, cognitieve, fysieke en sociale impact.
- Ongeveer 23 % van de respondenten gaf aan ooit een zelfmoordpoging te hebben gedaan.
- Ouders ervaren ‘ambiguë verlies’ (hun kind is nog in leven, maar de relatie is verloren) en ‘ontkend rouw’ (disenfranchised grief).
- Er werden acht verschillende coping-strategieën geïdentificeerd, waaronder: emotionele regulatie, cognitieve herstructurering, netwerk- en ondersteuningszoekend gedrag, juridische of formele interventie, en actieve hernieuwde ouder-kindrelatiepogingen.
Implicaties
Hulpverleners, therapeuten en scheidingsadviseurs dienen zich bewust te zijn van de potentiële ernstige impact van ouderverstoting op ouders — niet enkel op kinderen. Beoordeling van suïciderisico, ondersteuning bij rouwverwerking en het aanbieden van specifieke coping-ondersteuning (zoals cognitieve herstructurering) worden aanbevolen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat vervreemding door ouderverstotende gedragingen ernstige, wijdverspreide en langdurige gevolgen heeft voor ouders en dat er specifieke ondersteuning nodig is. Tegelijk wijzen zij op beperkingen: de steekproef is zelf-gerapporteerd, vrijwillig en niet representatief voor alle ouders; en de causale processen zijn niet onderzocht.
A qualitative exploration of reunification post alienation from the perspective of adult alienated children and targeted parents
Korte samenvatting: Dit kwalitatieve onderzoek verkent de ervaringen van volwassenen die vervreemd waren van een ouder en later vrijwillig opnieuw een relatie aangingen, én van de getroffen ouders (targeted parents), en identificeert factoren die het proces van reünificatie beïnvloeden.
Toon meer
Context & doel
Het artikel richt zich op de fase nadat sprake is geweest van ouderverstoting (parental alienation) en onderzoekt de zogenaamde vrijwillige reünificatie tussen volwassen kinderen die zich ooit afkeerden van een ouder en de ouder die zij verstoten hadden. Het doel is om inzicht te krijgen in hoe deze reünificatie verloopt, welke factoren bevorderend of belemmerend werken, en welke gevolgen dit heeft voor de betrokkenen.
Methode
De onderzoekers voerden semi-gestructureerde interviews uit met 9 volwassen vervreemde kinderen en 12 'getargeteerde ouders' (targeted parents) die vrijwillig opnieuw contact hadden gezocht of contact hadden gekregen. De interviews werden volledig getranscribeerd en thematisch geanalyseerd.
Belangrijkste bevindingen
- Bij de volwassen vervreemde kinderen kwamen zes thema’s naar voren: katalysatoren voor reünificatie, factoren die reünificatie beïnvloeden, de relaties met de ouder na reünificatie, de rol van communicatie, het begrip van de eigen vervreemdingservaring na reünificatie, en de rol van therapie.
- Bij de getargeteerde ouders kwamen drie thema’s naar voren: wat betekent reünificatie voor hen, welke factoren beïnvloeden het proces, en het leven ná de reïnificatie (met zowel positieve als negatieve aspecten).
- Re-unificatie wordt beschreven als langdurig en niet lineair: sommige trajecten spreidden zich uit over jaren of decennia, en er waren vaak fases van contact en terugtrekking.
- Communicatie (objectief, aanwezig, zorgzaam) werd benoemd als een cruciale factor, terwijl ontwijkende, reactieve of confronterende communicatie het proces kon belemmeren.
- Sommige volwassen kinderen gaven aan het nodig te hebben “het recht te geven” aan zichzelf om liefde te voelen of te geven aan de ouders — zij beschrijven een emotionele opening als moment van reünificatie.
Implicaties
Voor hulpverlening en therapie: de studie wijst erop dat ondersteuning voor zowel het volwassen kind als de ouder belangrijk is, met aandacht voor communicatievaardigheden, trauma-geïnformeerd werken en het erkennen dat reünificatie niet per se een “snelle oplossing” is maar een proces. Ook juridische/maatschappelijke interventies moeten de complexiteit van terugkeerrelaties erkennen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat vrijwillige reünificatie na ouderverstoting mogelijk is, maar veel tijd, inzet en wederzijds bereidheid vergt. Er zijn belangrijke factoren die het proces kunnen helpen of hinderen. Tegelijk wijzen zij op beperkingen: de steekproef is klein en zelf-gerapporteerd, de meeste deelnemers zijn vrouwen, en de generaliseerbaarheid naar andere groepen is beperkt.
Medical–Legal and Psychosocial Considerations on Parental Alienation as a Form of Child Abuse: A Brief Review
Korte samenvatting: In deze literatuurreview wordt de problematiek van ouderverstoting (parental alienation) onderzocht als mogelijke vorm van psychologische kindermishandeling, met aandacht voor medische-juridische en psychosociale aspecten.
Toon meer
Context & doel
Het artikel plaatst de discussie rond Parental Alienation (ouderverstoting) in het spanningsveld tussen psychiatrie, sociologie en recht. Ondanks wettelijk kader blijft het concept controversieel. De auteurs streven ernaar om ouderverstoting te beschouwen binnen het raamwerk van kindermishandeling – met name psychische mishandeling en emotionele verwaarlozing – en benadrukken tegelijkertijd het belang onderscheid te maken tussen ouderverstoting en Parental Estrangement (oudervervreemding door gerechtvaardigde redenen).
Methode
Er werd een ongesystematiseerde literatuurreview uitgevoerd. De auteurs doorzochten relevante databases zoals Google Scholar, DOAJ en PubMed op zoek naar artikelen met kernwoorden zoals “parental alienation”, “child abuse” en “child maltreatment”. Vervolgens werden studies geselecteerd die de psychosociale gevolgen van ouderverstoting en algemene kindermishandeling behandelen.
Belangrijkste bevindingen
- Parental alienation kan worden gezien als een vorm van psychologische kindermishandeling: via manipulatie van het kind, hetzij door de ouder die het contact met de andere ouder verhindert, ontstaat emotionele schade en verwaarlozing van het kind-oudercontact.
- Het verschil tussen ouderverstoting (zonder gerechtvaardigde oorzaak van weigering) en oudervervreemding (met gerechtvaardigde oorzaak, bijvoorbeeld misbruik) is essentieel voor correcte diagnose en voor de juridische/medische aanpak.
- De erkenning van ouderverstoting als syndroom of officiële psychiatrische diagnose is niet universeel; dit zorgt voor complexiteit in forensisch, psychologisch en juridisch werkveld.
Implicaties
Voor de professionele praktijk (artsen, psychologen, hulpverleners, juristen) betekent dit dat er alertheid moet zijn bij omgang met contactweigering door een kind, waarbij manipulatieve mechanismen onderzocht moeten worden en de kwaliteit van het ouder-kindcontact beoordeeld moet worden. Juridisch en forensisch betekent het ook dat een medisch-juridisch onderzoek waardevol is om een scheiding te maken tussen ouderverstoting en gerechtvaardigde verwerping (vervreemding). Preventie-beleid zou zich kunnen richten op bewustwording van het gegeven en vroegtijdig ingrijpen bij disfunctionele ouder-kindrelaties na scheiding.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat ouderverstoting een complexe en subtiele vorm van kindermishandeling is, gelegen op het snijvlak van meerdere disciplines. Het blijft echter geen officiële psychiatrische diagnose en er is behoefte aan meer empirisch onderzoek. De beperking is dat het een non-systematische review betreft, en dat de definities en methodes in het veld sterk uiteenlopen, wat generaliseerbaarheid van bevindingen beperkt.
Recommendations for Best Practice in Response to Parental Alienation: Findings from a Systematic Review
Korte samenvatting: Deze systematische literatuurreview brengt aanbevelingen voor goede praktijk in de behandeling van ouderverstoting (parental alienation) door therapie en juridische interventies te integreren.
Toon meer
Context & doel
Het artikel situeert ouderverstoting in het kader van conflicten na scheiding waarbij een kind onterecht een ouder afwijst. De auteurs richten zich op therapeutische en juridische interventies waarmee deze problematiek kan worden aangepakt, met als doel het verbeteren van ouder-kindrelaties waarin een ouder systematisch wordt vervreemd.
Methode
Er werd een systematische literatuurreview uitgevoerd: searches in Medline, Embase, PsycINFO, Cochrane Central en conference-abstracts tot augustus 2015, herhaald in juli 2016. Inclusiecriteria: Engelstalige peer-review artikelen of boeken met interventie-uitkomsten betreffende ouderverstoting. In totaal 10 studies voldeden aan de criteria.
Belangrijkste bevindingen
- Wijziging van de verblijfs- of voogdijregeling ten gunste van de vervreemde (targeted) ouder blijkt effectief te zijn bij amelioratie van ouderverstoting.
- Gespecialiseerde systemische gezinstherapie specifiek gericht op ouderverstoting (inclusief betrokkenheid van alle partijen) toont betere uitkomsten dan traditionele therapievormen.
- Een geïntegreerde aanpak waarin juridische én therapeutische interventies samenwerken, is belangrijk voor het terugdringen van ouderverstoting.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat professionals in zowel het juridisch als het psychologisch domein samenwerken. In gevallen van ouderverstoting wordt aanbevolen om vroeg in te grijpen, niet passief af te wachten, en om – indien nodig – voogdij/blijfsituatie te wijzigen. Voor therapie betekent dit: betrokkenheid van het vervreemde kind, de vervreemder én de vervreemde ouder, psycho-educatie over ouderverstoting, herstellen van de ouder-kindrelatie, en het aanleren van kritisch denken bij het kind.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat hoewel het bewijs grotendeels bestaat uit casestudy’s en geen RCT’s, er aanwijzingen zijn dat vroegtijdige, gecombineerde juridische en therapeutische interventies effectiever zijn dan passief toezicht bij ouderverstoting. Beperkingen: kleine en heterogene studies, hoge mate van bias, weinig langetermijnuitkomsten, en onduidelijke definities en metingen van ouderverstoting.
Prevalence of adults who are the targets of parental alienating behaviours and their impact: Results from three national polls
Korte samenvatting: Deze studie onderzocht via drie nationale enquêtes in de VS en Canada de prevalentie van volwassenen die zich doelwit voelen van ouderverstotende gedragingen (parental alienating behaviours) en de gevolgen daarvan.
Toon meer
Context & doel
De auteurs spelen in op de kloof in de literatuur rond hoeveel ouders zich daadwerkelijk ‘gealienateerd’ voelen van hun kinderen ten gevolge van ouderverstotende gedragingen (PABs). Ze wilden nagaan of eerdere schattingen (zoals die van Jennifer J. Harman e.a., 2016) bevestigd konden worden via bredere nationale steekproeven in zowel de Verenigde Staten als Canada, en ze onderzochten bovendien de mentale gezondheidseffecten op deze ouders.
Methode
De studie baseert zich op drie nationale online panelen: twee in de VS (één in Canada) met representatieve steekproeven. In de eerste twee enquêtes werd gemeten welk aandeel ouders aangaf zich geïnvolveerd te voelen in alienerende gedragingen, en in de derde enquête werd een alternatieve meetmethode gebruikt om ‘niet-reciproke’ doelwitten vast te stellen. De totale deelnemers waren onder meer 273 ouders in de VS, 397 in Canada, en 594 in een latere VS-ronde. (Harman, Leder-Elder & Biringen, 2019)
Belangrijkste bevindingen
- In de eerste enquête gaf 35,5 % van de Amerikaanse ouders (n = 273) aan zich vervreemd te voelen van hun kind door ouderverstotende gedragingen.
- In Canada rapporteerde 32,0 % van de ouders (n = 397) dergelijke gevoelens van vervreemding.
- In een derde enquête onder 594 Amerikaanse ouders werd vastgesteld dat 39,1 % zich identificeerde als “niet-reciproke” doelwit van PABs, wat neerkomt op meer dan 22 miljoen ouders in de VS.
- Binnen deze groep had ongeveer 6,7 % van de ouders kinderen die matig tot ernstig vervreemd waren, wat overeenkomt met minstens 1,3 % van de Amerikaanse bevolking.
- Er werd een verband gevonden tussen het ervaren van PABs en hogere niveaus van depressie, trauma-symptomen en suïciderisico bij de doelwitten.
Implicaties
De uitkomsten suggereren dat ouderverstotende gedragingen relatief vaak voorkomen onder ouders na scheiding of langdurig conflict. Voor de praktijk betekent dit dat professionals (hulpverlening, rechtspraak, mediation) alert moeten zijn op signalen van PABs. Preventieve interventies dienen niet alleen gericht te zijn op het kind, maar ook op de ouder die doelwit is en diens mentale gezondheid. Juridische systemen zouden verder aandacht moeten hebben voor de dynamiek van vervreemding als potentieel misbruikscenario.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat PABs een wijdverspreid fenomeen vormen onder gescheiden ouders en substantieel effect kunnen hebben op de psychische gezondheid van betrokkenen. Tegelijkertijd merken zij op dat de studie beperkingen heeft: het gaat om zelfrapportage, online panels (geen face-to-face diagnostiek), en de definiëring van “vervreemdingsgevoel” is breed. Daarnaast kunnen niet alle gevallen van PABs leiden tot volledige vervreemding. De generaliseerbaarheid buiten de VS/Canada blijft onduidelijk.
Pilot Study of Parental Alienation Items in the Adverse Childhood Experiences Scale
Korte samenvatting: Deze pilotstudie onderzocht of een item ten aanzien van ouderverstoting (parental alienation) kan worden toegevoegd aan de gangbare Adverse Childhood Experiences (ACEs) questionnaire-lijst om zo oudervervreemding als een vorm van kinderlijke adversiteit in kaart te brengen.
Toon meer
Context & doel
De auteurs constateren dat ouderverstoting (‘parental alienation’, PA) in de literatuur steeds vaker wordt besproken als een potentieel schadelijke ervaring voor het kind, vergelijkbaar met andere vormen van vroegkinderlijke adversiteit zoals mishandeling of verwaarlozing. De doelstelling was om te onderzoeken of een screening-item voor PA psychometrisch gezien past binnen de bestaande ACEs-schaal en zodoende bij te dragen aan de diagnostiek van vroegkinderlijke traumatisering.
Methode
Er werd een steekproef van 231 universitaire studenten (leeftijd 18–37 jaar) onderzocht. De participanten vulden de standaard ACEs-vragenlijst in én vier nieuwe PA-items. Vervolgens werd zowel exploratieve (EFA) als confirmatieve factoranalyse (CFA) toegepast om te bepalen welk PA-item het beste paste bij de structurele opbouw van de ACEs-schaal. Convergerende en divergerende validiteit werden getest.
Belangrijkste bevindingen
- Ongeveer 60% van de deelnemers gaf aan ten minste één ACEs-ervaring te hebben meegemaakt.
- Alle vier de PA-items correleerden significant met convergerende constructen (r ≈ 0,68, p < .01).
- Van de vier PA-items bleek één item substantieel beter te presteren en werd voorgesteld als een nieuw ‘ACEs-PA’ item (r ≈ 0,33, p < .01).
- Een twee-factor-model werd geïdentificeerd waarbij het nieuw voorgestelde PA-item een aparte factor vormde. Deze factor verklaarde ~35% van de variantie en leidde tot een model met hogere verklarende kracht (R² ≈ 0,43 en 0,16) dan de oorspronkelijke ACEs-schaal (R² ≈ 0,35 en 0,13).
Implicaties
De resultaten suggereren dat ouderverstoting als screening-item kan worden overwogen binnen de ACEs-lijst en dat het mogelijk een aanvullende adversity-ervaring vangt die door de traditionele schaal nog onderbelicht is. Voor professionals – psychologen, kinderbescherming, forensisch werkenden – betekent dit dat ouderverstoting serieus genomen moet worden als mogelijke vroegkinderlijke traumavorm. Verder onderzoek blijft nodig om de betrouwbaarheid en validiteit in andere populaties en leeftijdsgroepen vast te stellen.
Conclusies en beperkingen
De auteurs concluderen dat het voorgestelde PA-item geschikt lijkt om toe te voegen aan de ACEs-schaal, maar benadrukken dat het om een pilotstudie gaat met een beperkte en homogene steekproef (universitaire studenten) en zelfrapportage-data met mogelijke herinneringsbias. Boekstaafde longitudinale data of grotere representatieve populaties ontbreken nog.
Chancen, Risiken und Grenzen des Familienhelfersystems: Vorschläge aus dessen Akteur*innen sowie aus einer Metaanalyse hin zu einer kindeswohlorientierten Optimierung des Familienhelfersystems
Korte samenvatting: Deze studie analyseert het functioneren van het Familienhelfersystem (FHS) uit het perspectief van betrokken actoren en een meta-analyse, en brengt aanbevelingen voor een meer kind-welzijnsgerichte optimalisering.
Toon meer
Context & doel
Het Familienhelfersystem (FHS) speelt een centrale rol in het Duitse jeugdbeschermings- en gezinsondersteuningssysteem: het is bedoeld om bij scheidings- en vechtscheidingssituaties, conflicten en kind-met-ouderproblematieken het kind-welzijn (te Wohl des Kindes) te waarborgen. De auteurs merken op dat er indicaties bestaan dat het FHS op het vlak van kind-welzijnsgerichtheid optimalisatie behoeft.
Methode
Er werden meerdere onderzoekslijnen gevolgd: een kwantitatieve analyse onder volwassenen die in hun jeugd met het FHS in aanraking kwamen, een kwalitatieve studie met studenten aan de Leuphana Universität Lüneburg in het wintersemester 22-23 (waarbij zowel professionals als “klanten” van het FHS werden bevraagd) én een meta-analyse van bestaand literatuurmateriaal. De combinatie van deze benaderingen bood ruimte om zowel percepties als structurele systemische uitkomsten in kaart te brengen.
Belangrijkste bevindingen
- De kwantitatieve analyse liet zien dat het FHS bij volwassenen die ermee in aanraking kwamen in hun jeugd **geen significante verbetering** liet zien ten aanzien van levensvoldoening, psychische of fysieke gezondheid.}
- In de kwalitatieve bevraging werd een overwegend negatief beeld gerapporteerd van het FHS door de deelnemers: zij gaven aan zich weinig gehoord te voelen, onvoldoende betrokkenheid te ervaren en dat het systeem soms contraproductief werkte.
- De meta-analyse en systeemanalytische reflectie wezen op structurele limieten en ontoereikendheden: onder andere onvoldoende communicatie tussen betrokken actoren (jeugdzorg, rechters, FHS-professionals), geringe transparantie richting ouders/kinderen, en onduidelijke mechanismen voor monitoring en evaluatie van kind-welzijnsuitkomsten.
Implicaties
Voor professionals betekent dit dat het FHS explicieter geprogrammeerd moet worden met het kind-welzijnsperspectief als kernprincipe (in plaats van louter conflict- of ouder-gericht). Er is behoefte aan betere participatie van kinderen en ouders, heldere feedback-mechanismen en systematische evaluaties. Beleidsmatig suggereert de studie dat de structuren rond het FHS (organisatorisch, juridisch en financieel) herzien moeten worden zodat deze kind-gericht, transparant en verantwoording gevend zijn.
Conclusies
De auteurs concluderen dat hoewel het FHS een waardevolle rol vervult in het ondersteunen van gezinnen en het beschermen van kinderen, er aanzienlijke verbeteringsmogelijkheden bestaan: het huidige systeem is onvoldoende effectief aangetoond in termen van lange termijn uitkomsten voor kind-welzijn. Beperkingen van de studie zijn onder andere dat de steekproef grotendeels niet-representatief was (veelal studenten) en dat veel data zelfgerapporteerd zijn – wat herinnerings- en selectiebias kan introduceren. Bovendien ontbreekt een rigoureuze longitudinale controle. Desalniettemin biedt het rapport belangrijke aanknopingspunten voor praktijk, beleid en verder onderzoek.
Eltern-Kind-Entfremdung und Religion am Beispiel der Zeugen Jehovas: Auswirkungen für die Kinder im Erwachsenenalter
Korte samenvatting: Deze studie onderzoekt hoe religieus gemotiveerde ouder-kindvervreemding binnen de gemeenschap van Jehova’s Getuigen invloed heeft op het latere leven van betrokken kinderen, met bijzondere aandacht voor hun welzijn, psychische gezondheid en sociale relaties.
Toon meer
Context & doel
Het onderzoek vertrekt vanuit de vraag hoe geloofs- en gemeenschapsregels – met name binnen de Jehova’s Getuigen – kunnen leiden tot ouder-kindvervreemding wanneer een lid de gemeenschap verlaat of wordt uitgesloten. Deze religieus gelegitimeerde afstand tussen ouders en kinderen wordt beschouwd als een specifieke vorm van ouderverstoting, waarvan de psychologische gevolgen nog nauwelijks zijn onderzocht.
Methode
De studie combineerde kwalitatieve interviews met voormalige leden van de Jehova’s Getuigen die een ouder-kindbreuk hadden meegemaakt, met een kwantitatieve vragenlijst over levensvoldoening, psychische gezondheid en zelfbeeld. De analyses werden uitgevoerd binnen de onderzoekslijn Kindeswohl und Soziale Nachhaltigkeit van HUB e.V. (Duitsland).
Belangrijkste bevindingen
- Deelnemers rapporteerden een significant lager zelfbeeld en verminderde levensvoldoening in vergelijking met controlepersonen zonder religieus gemotiveerde ouder-kindvervreemding.
- Er werden hogere niveaus van angst, depressieve klachten en psychosomatische stress vastgesteld bij volwassenen die in hun jeugd dergelijke breuken hadden ervaren.
- Veel geïnterviewden beschreven blijvende gevoelens van sociale isolatie, wantrouwen in relaties en moeite om nieuwe hechtingsbanden aan te gaan na het verlaten van de gemeenschap.
Implicaties
De bevindingen benadrukken dat hulpverleners, psychologen en geestelijke verzorgers religieus gemotiveerde ouder-kindvervreemding moeten herkennen als een reëel risico op psychisch trauma. Preventie en herstelbegeleiding dienen rekening te houden met de dubbele breuk – zowel met de familie als met de geloofsgemeenschap – en met de nood aan veilige her-hechtingsmogelijkheden.
Conclusies en beperkingen
Volgens de auteur heeft religieus gemotiveerde ouder-kindvervreemding, zoals bij Jehova’s Getuigen, langdurige negatieve effecten op welzijn en relaties in het volwassen leven. De studie erkent beperkingen: de steekproef bestond uit vrijwillige deelnemers, wat selectiebias kan veroorzaken, en er ontbreken longitudinale gegevens. Toch vormt het onderzoek een belangrijke eerste stap in het empirisch onderbouwen van religie als factor binnen ouderverstoting.
Ursachen und langfristige Folgen von Trennungs- und Entfremdungserfahrungen in der Kindheit. Eine quantitative/qualitative Studie
Korte samenvatting: Deze studie onderzoekt welke oorzaken ten grondslag liggen aan scheidings- en vervreemdingservaringen in de kindertijd en welke langdurige effecten deze ervaringen hebben op het volwassen functioneren van betrokkenen.
Toon meer
Context & doel
In het Duitse taalgebied is nog weinig empirisch onderzoek beschikbaar naar de gevolgen van ouderlijke scheiding en in het bijzonder van ouder-kindvervreemding (Eltern-Kind-Entfremdung). Deze studie heeft tot doel inzicht te bieden in de langetermijneffecten van dergelijke kindervaringen en in de factoren die deze processen beïnvloeden.
Methode
De studie gebruikt een gecombineerde kwantitatieve en kwalitatieve benadering. Volwassenen die in hun jeugd te maken hadden met scheiding of ouder-kindvervreemding werden bevraagd over hun levensvoldoening, psychische gezondheid en fysieke gezondheid. Daarnaast werden interviews afgenomen om diepere inzichten te krijgen in oorzakelijke factoren zoals het niveau van ouderlijk conflict, hechtingsrelaties, contact met vertrouwde volwassenen, en de rol van hulpverleningssystemen.
Belangrijkste bevindingen
- Volwassenen die als kind te maken hadden met ouder-kindvervreemding rapporteren aanzienlijk lagere levensvoldoening en slechtere psychische en fysieke gezondheid, in vergelijking met zowel volwassenen uit intacte families als volwassenen uit gescheiden gezinnen zonder vervreemdingssituatie.
- De mate van blootstelling aan ouderlijk conflict blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van latere uitkomsten – hoe hoger de conflict-exposure, hoe slechter de uitkomsten. Tegelijkertijd spelen positieve factoren zoals hechting, contact met vertrouwde volwassenen, aandacht en bescherming tegen conflict een beschermende rol.
- Het ondersteuningssysteem binnen het gezinsondersteunende veld (familienhelfersystem) wordt door betrokkenen als ambivalent ervaren: enerzijds heeft het nauwelijks meetbaar positieve effecten, anderzijds wordt het vaak negatief beoordeeld.
- Er is een intergenerationeel effect: het gezinsmodel dat men in de ouderlijke huishouding meemaakte heeft invloed op de eigen levensvoldoening en gezondheid in het volwassen leven — ook wanneer men geen directe ouder-kindvervreemding ervoer.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat professionals in de hulpverlening en jeugdbescherming alert moeten zijn op de mate van ouderlijk conflict én op signalen van ouder-kindvervreemding. Preventieve interventies zouden gericht moeten zijn op het versterken van hechtingsrelaties, het waarborgen van continuïteit in contact met vertrouwde volwassenen en het minimaliseren van blootstelling aan conflict. Beleid en jeugdmaatregelen zouden bovendien kritisch moeten reflecteren op de werking en effectiviteit van het gezinsondersteuningssysteem.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat scheidings- en vervreemdingservaringen in de kindertijd betekenisvolle, langdurige negatieve effecten kunnen hebben — met name wanneer sprake is van hoge conflictblootstelling en beperkte beschermende factoren. Beperkingen van de studie betreffen onder meer de retrospectieve zelfrapportage, de mogelijke selectiebias van de steekproef en het feit dat het geen longitudinaal prospectief design betreft. Bovendien zijn causale conclusies beperkt.
Why Can’t (and Shouldn’t) the Existence of Parental Alienation Be Denied?
Korte samenvatting: In dit essay betoogt Jorge Guerra González dat de ontkenning van het fenomeen ouderverstoting (parental alienation) onhoudbaar is — zowel op juridisch als psychologisch vlak — en dat erkenning noodzakelijk is om kinderen daadwerkelijk te beschermen.
Toon meer
Context & doel
Het essay plaatst zich in het spanningsveld tussen hoogconflictscheidingen, ouder-kindrelaties en de juridische en psychologische respons daarop. De auteur onderzoekt waarom sommige professionals het bestaan van ouderverstoting ontkennen en waarom die ontkenning de bescherming van kinderen in de weg staat.
Methode
Het betreft een op logica, literatuur en argumentatie gebaseerd essay in plaats van een empirische studie. De auteur ontleedt hiervoor gangbare ontkenningsarmen (zoals: kinderen kiezen ‘vrij’ een ouder of ouders misbruiken nooit hun macht) en stelt daar tegenargumenten tegenover met verwijzing naar literatuur en praktijkvoorbeelden.
Belangrijkste bevindingen
- De veronderstelling dat kinderen ‘vrijelijk’ kunnen kiezen van welke ouder ze afstand nemen, miskent de invloed van ouderlijke macht, manipulatie en hechtingsdynamiek.
- De ontkenning van ouderverstoting impliceert ofwel dat ouders nooit misbruik maken van hun macht over kinderen, ofwel dat kinderen immuun zijn voor ouderlijke beïnvloeding — beiden zijn onhoudbaar.
- Hoewel er geen eenduidig erkend ‘syndroom’ van ouderverstoting bestaat in medische klassificaties (zoals de World Health Organization-ICD), wordt het fenomeen expliciet erkend onder “problems in the relationship between caregiver and child” (categorie QE 52.0).
- De mogelijke schade voor kinderen omvat verlies van ouderlijke band, identiteitsproblemen, hechtingsstoornissen en langdurige psychische belasting — hetzij als gevolg van de scheiding, hetzij door de systematische verstoting.
Implicaties
Volgens de auteur is erkenning van ouderverstoting essentieel voor professionals (recht, psychologie, gezinsondersteuning) om vroegtijdig te interveniëren en passende beschermings- en herstelmaatregelen te nemen. Het essay pleit voor een interdisciplinair kader waarin juridische, psychologische en hulpverleningsaspecten samenkomen.
Conclusies en beperkingen
Guerra González concludeert dat het ontkennen van ouderverstoting niet alleen theoretisch ongegrond is, maar ook praktisch schadelijk voor kinderen. Hij benadrukt dat verdere empirische studies nodig zijn om mechanisme, prevalentie en effectieve interventies beter te begrijpen. Een beperking is dat het hier om een essay-stijl bijdrage gaat, geen peer-reviewd kwantitatief onderzoek.
Parental Alienation, An Unfathomable Mystery or The Scream
Korte samenvatting: In dit essay benadert Jorge Guerra González het fenomeen ouderverstoting (parental alienation) vanuit een kritische lens, waarbij hij de rol van desinformatie, terminologie en professionele erkenning onderzoekt.
Toon meer
Context & doel
Het essay maakt deel uit van de reeks „Parental Alienation vs. Disinformation” en is gepubliceerd op 20 mei 2024. De auteur richt zich op de vraag waarom het fenomeen ouderverstoting ondanks aanzienlijke (praktische) signalen vaak betwijfeld of ontkend wordt. De term „parental alienation” roept weerstand op in juridische, psychologische en pedagogische kringen. De auteur wil inzicht geven in wat hij ziet als elementen van desinformatie rond het thema en pleiten voor een heldere professionele benadering.
Methode
Het werk betreft een conceptueel-analytisch essay, waarbij de auteur argumenten voor en tegen de erkenning van ouderverstoting bespreekt. Hij bouwt voort op eerder onderzoek (o.a. eigen studies) en betrekt voorbeelden uit juridische en psychologische literatuur. In plaats van een nieuwe kwantitatieve studie, kiest hij voor argumentatieve reconstructie, kritische analyse en theoretische reflectie.
Belangrijkste bevindingen
- Er bestaat volgens de auteur een strategie van desinformatie rond ouderverstoting, onder meer door ontkenning van het fenomeen of versmallen tot minder zichtbare contactbelemmering.
- De auteur bespreekt het onderscheid tussen het proces van ouderverstoting (‘parental alienation’) en de medische/diagnostische claim van een ‘syndroom’.
- Op basis van de literatuur en eigen reflectie wordt gesteld dat het ontkennen of minimaliseren van ouderverstoting geen vergelijking kent binnen andere vormen van kindermishandeling – met alle implicaties voor bescherming van kinderen.
Implicaties
Voor de praktijk betekent dit dat professionals in de juridische en hulpverlenings-setting alert moeten zijn voor systematische ontkenning of bagatellisering van ouderverstoting. Het suggereert ook dat betere terminologie, interdisciplinaire samenwerking en vroegtijdige signalering nodig zijn om kinderen en afgewezen ouders beter te beschermen.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat ouderverstoting wel degelijk een reëel fenomeen is dat ernstige gevolgen kan hebben, maar dat de wetenschappelijke erkenning en consensus erover achterlopen. Hij waarschuwt dat het debat meer zou moeten gaan over bescherming van kinderen dan over terminologische of diagnostische geschillen. Tegelijk erkent hij dat zijn essay geen empirisch onderzoek is en dat de argumentatie gebaseerd is op literatuur en reflectie — daardoor kan hij geen nieuwe kwantitatieve data presenteren of causale verbanden aantonen.
Full Report: Intentional but Unjustified Severance of Parental Bonds – Lessons from a Quantitative and Qualitative Study
Korte samenvatting: Deze mixed-methods studie onderzoekt de langdurige gevolgen van de intentionele doch onrechtvaardigde verbreking van ouder-kind-banden (IUSPB) en laat zien dat de uitkomsten voor getroffen volwassenen significant slechter zijn dan bij klassieke scheidingen of intacte gezinnen.
Toon meer
Context & doel
Binnen de context van hoogconflict-scheidingen en mogelijke vormen van ouderverstoting, definieert de auteur het concept Attachment Theory en juridische instrumentaria als kritische achtergrond. Hij introduceert de term “Intentional but Unjustified Severance of Parental Bonds” (IUSPB) om gevallen te beschrijven waarbij een kind zonder gerechtvaardigde reden het contact met een liefdevolle ouder verliest — bijvoorbeeld door beïnvloeding, blokkering of isolatie. Doel van het rapport is het empirisch in kaart brengen van de levensloopgevolgen van dergelijke ervaringen in vergelijking met gescheiden en intacte gezinsachtergronden.
Methode
De studie gebruikt een gecombineerde opzet: kwantitatieve zelfrapportage-instrumenten werden toegepast bij volwassenen (> 18 jaar) uit drie groepen: (1) intakte gezinnen (ouders bleven bij elkaar), (2) gescheiden gezinnen waarbij contact met beide ouders gehandhaafd bleef, en (3) IUSPB-gevallen waarbij het contact met één ouder bewust werd verbroken zonder aantoonbare rechtvaardiging. Het totaal aantal deelnemers was N ≈ 55, verdeeld over de drie groepen.
Belangrijkste bevindingen
- Volwassenen uit de IUSPB-groep rapporteerden significant lagere levenstevredenheid en meer psychische én fysieke gezondheidsklachten dan volwassenen uit de gescheiden of intacte groepen.
- De resultaten brachten een gradatie aan het licht: intact > gescheiden > IUSPB, wat suggereert dat verlies van contact met één ouder een ernstige extra risicofactor is bovenop een standaard scheiding.
- Kwalitatieve narratieven beschreven herhaald trauma, loyaliteitsconflicten van het kind, gevoelens van afwijzing, en een ervaren falen van het gezins-, jeugdhulp- en gerechtssysteem om adequate bescherming en herstel te bieden.
Implicaties
De bevindingen impliceren dat professionals (psychologen, pedagogen, jeugdhulp, rechters) alert moeten zijn voor scenario’s van IUSPB en dat standaardprocedures bij scheiding onvoldoende zijn om dergelijke vormen van ouderverwerping op te vangen. Het rapport bepleit de implementatie van evidence-based protocollen, vroege interventie, systematische monitoring van contactarrangementen, en versterking van het begrip van ouderverstoting binnen de systemische gezinsondersteuning.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat IUSPB een substantiële bedreiging vormt voor het welzijn van kinderen en latere volwassenen en oproept tot prioritering in beleid en praktijk. Tegelijkertijd wordt erkend dat de steekproef betrekkelijk klein is, de studie retrospectief en zelfgerapporteerd, waardoor causale conclusies slechts beperkt getrokken kunnen worden. Tevens is er een beperking in representativiteit (dwz. vrijwilligers, mogelijk niet-diverse populatie).
Eltern-Kind-Entfremdung als Kindeswohlgefährdung: Ursachen, Folgen, Auswege
Korte samenvatting: In dit hoofdstuk bespreekt Jorge Guerra González hoe ouder-kind-entfremding (Entfremdung) als mogelijke vorm van kindeswohlgefährdung beschouwd kan worden, met aandacht voor oorzaken, gevolgen en mogelijke interventieroutes.
Toon meer
Context & doel
Het hoofdstuk maakt deel uit van een juridische en interdisciplinaire bundel voor sociale beroepen, met ruime aandacht voor actuele uitdagingen in de jeugdhulp, het familierecht en de sociale praktijk. Deze bijdrage richt zich specifiek op het fenomeen ouder-kind-entfremding, dat in de literatuur vaak onder de term „Eltern-Kind-Entfremdung“ (EKE) of in het Engels „parental alienation“ voorkomt. Doel is het fenomeen te positioneren als een mogelijk risico voor het kind en het gezins- en hulpverleningssysteem te ondersteunen door oorzaken, kenmerken en uitwegen te benoemen.
Methode
Hoewel het hoofdstuk primair een theoretisch en juridisch discours biedt, worden zowel empirische onderzoeksresultaten als literatuurstudie betrokken. Er wordt verwezen naar kwantitatieve en kwalitatieve methodieken in verwante onderzoeken van de auteur, en er wordt aansluiting gezocht bij de juridische context rond het kindeswohl en omgangsbemiddeling.
Belangrijkste bevindingen
- Ouder-kind-entfremding wordt in het hoofdstuk in verband gebracht met systematische ondermijning van ouderlijke banden, loyaliteitsconflicten en mogelijk ernstige psychosociale gevolgen voor het kind.
- Het hoofdstuk wijst op de rol van recht en hulpverlening — bijvoorbeeld jeugdhulp, mediation, onderhandelingen in omgangszaken — als cruciaal voor vroegtijdige signalering en passende interventie.
- Het werk benadrukt dat het begrip „Kindeswohlgefährdung“ in de juridische praktijk vaak onvoldoende gebruikt wordt voor gevallen van ouder-kind-entfremding, waardoor een gapend gat bestaat tussen theorie en praktijk.
Implicaties
Voor professionals in sociale beroepen – zoals jeugdhulpverleners, mediators, advocaten, kinderrechters – betekent dit hoofdstuk dat zij alert moeten zijn voor signalen van ouder-kind-entfremding en dat een geïntegreerde juridische, psychologische en pedagogische benadering nodig is. Bovendien suggereert het dat beleidsmakers en wetgevers de beschermingsmechanismen rond kindeswohl en omgangsrecht kritisch moeten herzien.
Conclusies en beperkingen
De auteur concludeert dat ouder-kind-entfremding een reële bedreiging kan vormen voor het welzijn van kinderen en dat het functioneren van hulpverleningssystemen versterkt moet worden. Tegelijk erkent hij dat het hoofdstuk geen eigen primair empirisch onderzoek rapporteert (hoewel hij daar elders op voortbouwt) en dat nog meer kwantitatief en longitudinaal onderzoek gewenst is om causale verbanden en interventie-effectiviteit vast te stellen.